Uitspraak 201807049/2/R3


Volledige tekst

201807049/2/R3.
Datum uitspraak: 18 maart 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1], wonend te Bleiswijk, gemeente Lansingerland,

2.    [appellant sub 2], wonend te Bleiswijk, gemeente Lansingerland,

en

de raad van de gemeente Lansingerland,

verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1740 (hierna: de tussenuitspraak), heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek te herstellen in het besluit van 5 juli 2018, waarbij de raad het bestemmingsplan "[locatie]" heeft vastgesteld. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad op 18 juli 2019 een nadere motivering voor het besluit van 5 juli 2018 vastgesteld.

De andere partijen zijn in de gelegenheid gesteld om een zienswijze naar voren te brengen over de wijze waarop het gebrek is hersteld. [appellant sub 1] heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

De Afdeling heeft de raad verzocht om nader in te gaan op de zienswijze van [appellant sub 1].

De raad heeft met een nadere motivering op dit verzoek gereageerd.

De andere partijen zijn in de gelegenheid gesteld om te reageren op deze nadere motivering van de raad.

[appellant sub 1] heeft de Afdeling verzocht om verlenging van de termijn om te reageren op de nadere motivering van de raad.

De Afdeling heeft het verzoek van [appellant sub 1] om verlenging van de reactietermijn afgewezen.

[appellant sub 1] en [belanghebbende] hebben gereageerd op de nadere motivering van de raad.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

De tussenuitspraak van 29 mei 2019

1.    De Afdeling heeft in 8.12 van de tussenuitspraak geoordeeld dat de raad had moeten motiveren waarom de ontwikkeling van een kleinschalig bedrijventerrein met kavels voor maximaal 5 woon/werkeenheden en bedrijvigheid tot milieucategorie 2 niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden. De raad heeft nagelaten te onderbouwen of er binnen bestaand stedelijk gebied geen andere locaties zijn die kunnen worden benut - door herstructurering, transformatie, of anderszins - voor deze ontwikkeling. Dit betekent dat het bestreden besluit in zoverre in strijd is met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro).

1.1.    Gelet op wat is overwogen in 8.12 van de tussenuitspraak zijn de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen het besluit van 5 juli 2018 gegrond. Het besluit van 5 juli 2018 dient wegens strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro te worden vernietigd.

2.    In de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om met inachtneming van wat is overwogen onder 8.12 alsnog toereikend te motiveren waarom in de ontwikkeling niet kan worden voorzien binnen bestaand stedelijk gebied en te onderbouwen of er binnen bestaand stedelijk gebied geen locaties zijn die kunnen worden benut door herstructurering, transformatie of anderszins, dan wel een nieuw of gewijzigd besluit te nemen.

De nadere motivering van 18 juli 2019

3.    Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad de notitie "Aanvullende motivering naar aanleiding van de tussenuitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019" vastgesteld.

3.1.    De raad heeft in deze notitie geconcludeerd dat binnen het bestaand stedelijk gebied van de gemeente (inclusief de bedrijventerreinen) geen ruimte beschikbaar is waar in de ontwikkeling kan worden voorzien.

De raad heeft de bestemmingsplannen van de gemeente Lansingerland per kern (Bleiswijk, Bergschenhoek en Berkel en Rodenrijs) onderzocht op harde plancapaciteit (locaties waaraan in een bestemmingsplan een bedrijfsbestemming is toegekend) en zachte plancapaciteit (locaties waarvoor in het bestemmingsplan een specifieke en/of algemene wijzigingsbevoegdheid is opgenomen die omzetting van een bestemming in een bedrijfsbestemming mogelijk maakt). Om interpretatieverschillen te voorkomen heeft de raad alle locaties onderzocht, ongeacht of een gebied volgens de definitie van artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder h, van het Bro binnen of buiten bestaand stedelijk gebied ligt. Uit deze analyse volgt volgens de raad dat er op grond van zowel de harde als de zachte plancapaciteit binnen de bestaande bestemmingsplannen van de gemeente Lansingerland geen voor de beoogde ontwikkeling geschikte locaties aanwezig zijn.

Vervolgens heeft de raad per kern onderzocht of er andere locaties zijn (niet zijnde locaties waaraan in een bestemmingsplan een bedrijfsbestemming is toegekend) die door herstructurering, transformatie of anderszins, voor de ontwikkeling kunnen worden benut. Bij dit onderzoek is gekeken naar de zachte plancapaciteit en de meest recente luchtfoto in combinatie met de Structuurvisie Lansingerland. Uit dit onderzoek blijkt volgens de raad dat er binnen de gemeente Lansingerland geen locaties zijn die door middel van herstructurering, transformatie of anderszins voor de beoogde ontwikkeling kunnen worden benut.

3.2.    De Afdeling zal aan de hand van de zienswijze van [appellant sub 1] beoordelen of de rechtsgevolgen van het besluit van 5 juli 2018 al dan niet in stand kunnen blijven.

Zienswijze van [appellant sub 1], nadere motivering van de raad van 7 februari 2020 en reactie van [appellant sub 1]

4.    [appellant sub 1] betoogt dat de raad stelt hoeveel bouwpercelen er in de kernen zijn met een bedrijfsbestemming, maar niet exact benoemt welke dit zijn. Ook heeft de raad volgens [appellant sub 1] ten onrechte volstaan met de mededeling dat de percelen al in gebruik zijn, het bouwvlak te klein is of de mogelijkheid tot het bouwen van een bedrijfswoning ontbreekt. Voor zover een aantal bedrijfsbestemmingen een wijzigingsbevoegdheid heeft om te kunnen wijzigen naar woningbouw, laat de raad volgens [appellant sub 1] na om te motiveren waarom hij belang hecht aan het in de toekomst uitoefenen van de wijzigingsbevoegdheid. Voor de percelen waaraan in de bestemmingsplannen een andere dan een bedrijfsbestemming is toegekend, heeft de raad volgens [appellant sub 1] niet nader gemotiveerd waarom hij deze percelen op de lange termijn wenst te gebruiken voor woningbouw en waarom hier geen herstructurering of transformatie mogelijk is naar bedrijventerrein. Ook gaat de raad volgens [appellant sub 1] niet in op de bestaande voorraad.

[appellant sub 1] betoogt dat hij zelf een kort onderzoek heeft laten uitvoeren naar voor de ontwikkeling geschikte locaties. Hij wijst in zijn zienswijze op drie alternatieve locaties:

1. Bleiswijk: strook grond tussen de N209 en de Hoekeindseweg. Dit in de nabijheid van het bedrijf [bedrijf];

2. Bergschenhoek: de Wilderszijde. Wildersekade - Schiebroekseweg, aan de rand van Wilderszijde;

3. Berkel: strook grond tussen de Leeweg en de Klapwijkseweg/N472.

4.1.    De Afdeling heeft de raad in de gelegenheid gesteld om nader in te gaan op de drie alternatieve locaties die [appellant sub 1] in zijn zienswijze heeft genoemd. Naar aanleiding hiervan heeft de raad in zijn nadere motivering van 7 februari 2020 gesteld dat deze locaties niet geschikt zijn voor de beoogde ontwikkeling.

Over de locatie in Bleiswijk stelt de raad primair dat deze geen onderdeel uitmaakt van het bestaand stedelijk gebied. Desondanks is de raad kort ingegaan op deze locatie. In deze zone zijn een aantal woningen en 2 bedrijven gelegen. Ook is er een aantal braakliggende gronden met een woonbestemming. Het geldende bestemmingsplan maakt de ontwikkeling niet mogelijk en voorziet niet in een wijzigingsbevoegdheid voor omzetting naar een bedrijfsbestemming. Bovendien zijn de braakliggende gronden veel te klein, aldus de raad. Verder stelt de raad dat deze zone in de structuurvisie is aangeduid als ‘behoud cultuurhistorisch waardevolle karakter linten’. De ontwikkeling van woon-werk units op deze locatie zou het cultuurhistorisch waardevolle karakter en de openheid aantasten, aldus de raad.

Op de locatie in Bergschenhoek ligt een aantal bedrijven, (bedrijfs)woningen, een park en braakliggende percelen (grasland). Het voor deze locatie geldende bestemmingsplan "Wilderszijde II" maakt de beoogde ontwikkeling niet mogelijk. De ontwikkeling past niet binnen de bestemmingen of er zijn daarbinnen al bedrijven gevestigd, en er wordt niet voorzien in woon-werk kavels. Een wijzigingsbevoegdheid voor omzetting naar een bedrijfsbestemming ontbreekt, aldus de raad. Herstructurering, transformatie of anderszins is niet mogelijk, omdat het gebied Wilderszijde in de structuurvisie bestemd is voor woningbouw en daartoe in ontwikkeling is. Bij deze gebiedsontwikkeling zijn woon-werkunits met een milieucategorie 2 niet beoogd, aldus de raad.

De locatie in Berkel wordt gekenmerkt door een aantal woningen en braakliggende percelen met de bestemming "Tuin-Erf". De braakliggende percelen hebben een totale omvang van 6.000 m2. De raad stelt dat het geldende bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012" de ontwikkeling niet mogelijk maakt. De ontwikkeling past niet binnen de bestaande bestemmingen en een wijzigingsbevoegdheid voor omzetting naar een bedrijfsbestemming ontbreekt. Herstructurering, transformatie of anderszins is gelet op de structuur en omgeving niet gewenst, aldus de raad. Het perceel is te klein en wordt omgeven door woningbouw. De gronden tussen de Leeweg en de Klapwijkseweg dienen hun groene, open karakter te behouden. Verder is deze zone in de structuurvisie aangeduid als ‘behoud cultuurhistorisch waardevolle karakter linten’. De ontwikkeling van woon-werk units op deze locatie zou het cultuurhistorisch waardevolle karakter en de openheid aantasten, aldus de raad.

4.2.    [appellant sub 1] heeft in zijn nadere reactie laten weten dat geen behoefte bestaat om nog nader op de ingediende stukken in te gaan. [appellant sub 1] wil geen herhaling van stellingen en verwijst daarom naar zijn zienswijze.

4.3.    De Afdeling overweegt, wat de door [appellant sub 1] aangedragen alternatieve locaties betreft, dat [appellant sub 1] zich in zijn nadere reactie heeft beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van zijn zienswijze over de nadere motivering van de raad van 18 juli 2019. In de nadere motivering van de raad van 7 februari 2020 is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 1] heeft geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in de nadere motivering van 7 februari 2020 onjuist zou zijn. Wat [appellant sub 1] overigens heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad een verdergaand onderzoek had moeten uitvoeren.

Het betoog faalt.

Conclusie

5.    Gelet op het voorgaande zal de Afdeling bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit van 5 juli 2018 geheel in stand blijven.

6.    De raad dient ten aanzien van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat - anders dan in de tussenuitspraak abusievelijk is vermeld - mr. E. den Hartog op de zitting van 1 februari 2019 niet namens [appellant sub 2] maar namens [appellant sub 1] is verschenen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart de beroepen gegrond;

II.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Lansingerland van 5 juli 2018, waarbij het bestemmingsplan "[locatie]" is vastgesteld;

III.    bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;

IV.    veroordeelt de raad van de gemeente Lansingerland tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.575,00 (zegge: vijftienhonderdvijfenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

veroordeelt de raad van de gemeente Lansingerland tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 525,00 (zegge: vijfhonderdvijfentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V.    gelast dat de raad van de gemeente Lansingerland aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) voor [appellant sub 1] en € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) voor [appellant sub 2] vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, griffier.

w.g. Daalder    w.g. Kuipers
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2020

271-913.