Uitspraak 201907895/2/R2


Volledige tekst

201907895/2/R2.
Datum uitspraak: 5 maart 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

Bomenstichting, gevestigd te Amsterdam,

verzoekster,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 19 september 2019 in zaak nr. 19/1601 in het geding tussen:

Bomenstichting

en

het college van burgemeester en wethouders van Bernheze.

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2018 heeft het college omgevingsvergunning verleend aan de gemeente Bernheze voor het kappen van zes zomereiken aan de Graafsebaan te Heesch.

Bij besluit van 14 mei 2019 heeft het college het door de Bomenstichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 19 september 2019 heeft de rechtbank het door de Bomenstichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de Bomenstichting hoger beroep ingesteld.

Voorts heeft de Bomenstichting de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 februari 2020, waar de Bomenstichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], en het college, vertegenwoordigd door mr. M.J.M. ploegmakers en ing. J.A.W.M. van der Leest, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Het college heeft een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van zes zomereiken langs de Graafsebaan te Heesch. De bomen dienen te worden gekapt vanwege de beoogde aanleg van een rotonde op deze locatie, ten behoeve van de ontsluiting van de nieuwe woonwijk De Hoef. Het verzoek om voorlopige voorziening heeft betrekking op de kap van de twee zomereiken die een monumentale status hebben. Het college heeft ter zitting bevestigd voornemens te zijn deze twee bomen op 9 maart 2020 te kappen, om te voorkomen dat een provinciale subsidie wordt misgelopen.

3.    Het verzoek van de Bomenstichting strekt tot schorsing van de verleende omgevingsvergunning voor zover die betrekking heeft op de twee monumentale eiken. Aan dit verzoek legt de Bomenstichting ten grondslag dat de rechtbank volgens haar ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zich bij de besluitvorming mocht baseren op het uitgevoerde verkeersonderzoek. De Bomenstichting wijst in dit verband op het rapport "Beoordeling onderzoek kruispuntvorm Graafsebaan-De Hoef (Bernheze)" van 8 november 2019 van BVA Verkeersadviezen (hierna: de contra-expertise), en op de aanvullende memo’s van BVA Verkeersadviezen van 26 en 27 februari 2020. De Bomenstichting betoogt dat het verkeersonderzoek naar de alternatieven voor de rotonde om diverse redenen ondeugdelijk is geweest en dat een verkeersveilig alternatief waarbij de bomen worden behouden, mogelijk is.

4.    Het college heeft het rapport "Onderzoek kruispuntvorm Graafsebaan-De Hoef" van april 2018 van Akertech Adviseurs (hierna: het verkeersrapport) aan het besluit ten grondslag gelegd. In dit rapport is de beoogde herinrichting van het bestaande kruispunt Graafsebaan-Elzenloop aan de hand van vier varianten onderzocht. In het verkeersrapport wordt geadviseerd de bestaande kruispuntvorm te vervangen door een rotonde, omdat dit voor alle verkeersdeelnemers de meeste veiligheid biedt. Zo is bijvoorbeeld gebleken dat bij handhaving van de bestaande kruispuntvorm, met verkeerslichten of middengeleiders, de snelheid van het verkeer naar verwachting hoog blijft. Bij de variant waarbij een rotonde wordt aangelegd zal de snelheid van het gemotoriseerd verkeer aanzienlijk worden verlaagd. Ook is de aanleg van een rotonde veiliger voor het langzaam verkeer, aldus het verkeersrapport.

5.    Artikel 4.11 van de Algemene Plaatselijke Verordening Bernheze 2018 luidt:

"1. Het is verboden om houtopstanden te vellen of te doen vellen die staan vermeld op de Bomenlijst;

[…];

3. Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid door het verlenen van een omgevingsvergunning voor het (doen) vellen van houtopstanden, zoals bedoeld in artikel 2.2, lid 1, sub g, van de

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht."

Artikel 4.11A, tweede lid, luidt:

"In afwijking van artikel 1.8 kan de ontheffing voor het vellen van bomen slechts worden verleend indien:

a. een zwaarwegend belang van niet-tijdelijke aard opweegt tegen duurzaam behoud van de houtopstand;

[…];

Paragraaf 4.1.2 van het Bomenbeleidsplan gemeente Bernheze 2017-2027 luidt:

"Bomen van de LMT (= Lijst monumentale en toekomstbomen) worden beschermd door middel van een kapverbod in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Wij beoordelen aanvragen met het ‘nee-tenzij’ principe. Dat betekent dat alleen een ontheffing kan worden verleend als alternatieven om de boom te sparen zijn onderzocht en niet mogelijk zijn gebleken. Daarnaast moet sprake zijn van één van onderstaande factoren. De boom is zo onveilig dat instandhouding van de boom niet langer verantwoord is ter voorkoming van letsel of schade, of er is sprake van een zwaarwegend belang dat opweegt tegen duurzaam behoud van de boom."

6.    De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak de vier varianten uit het verkeersrapport en de voorkeur van de Bomenstichting in haar beoordeling betrokken. De rechtbank heeft overwogen dat het college zich bij de besluitvorming op het verkeersrapport heeft mogen baseren en meer waarde heeft mogen toekennen aan de verkeersveiligheid dan aan behoud van de monumentale bomen.

7.    De voorzieningenrechter is van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat het bestreden besluit in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans uiteindelijk zal blijken dat geen omgevingsvergunning had mogen worden verleend. Gelet op het verkeersrapport en de door het college ter zitting gegeven toelichting, waarbij het college zijn duidelijke voorkeur voor de aanleg van een rotonde nader heeft toegelicht, is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen aanleiding om eraan te twijfelen dat een rotonde in deze situatie de meest verkeersveilige oplossing is voor alle verkeersdeelnemers, waaronder uitdrukkelijk ook fietsers en voetgangers. De voorzieningenrechter betrekt hierbij dat in de contra-expertise en de aanvullende memo’s weliswaar een aantal aannames uit het verkeersrapport worden bestreden, maar dat de stukken die de Bomenstichting heeft overgelegd niet, althans in onvoldoende mate, afdoen aan de conclusie van het college dat een rotonde de meest veilige manier is om het kruispunt in te richten. Voorts heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het belang bij een verkeersveilige situatie in voorliggend geval zwaarder weegt dan het belang bij het behoud van de twee bomen.

8.    Gelet hierop zal het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening worden afgewezen.

9.    De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, onder meer omdat de aard van de stukken die pas op de laatste dag voor zitting zijn ingediend wellicht noopt tot nader onderzoek.

10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. F.J.M. Schoonbrood, griffier.

w.g. Slump    w.g. Schoonbrood
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2020

694.