Uitspraak 202000292/2/R4


Volledige tekst

202000292/2/R4.
Datum uitspraak: 25 februari 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],

verzoeker,

en

de raad van de gemeente Neder-Betuwe,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 november 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Kernen Neder-Betuwe" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld. Hij heeft voorts verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 februari 2020.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Op grond van het bestemmingsplan is de bestemming "Wonen" met de functieaanduiding "bedrijf" toegekend aan het perceel aan de Frans Halsstraat 1 te Kesteren. Op dit perceel staat een woning. Tevens wordt er een meubelstoffeerderij uitgeoefend. [verzoeker] is de eigenaar van de woning op het aangrenzende perceel [locatie].

3.    [verzoeker] acht het onjuist dat de functieaanduiding "bedrijf" aan het perceel is toegekend, omdat het daarmee mogelijk is gemaakt dat op het perceel een bedrijf kan worden uitgeoefend met een negatievere planologische uitstraling naar de omgeving dan die van een meubelstoffeerderij. Hij vreest dat dit gevolgen kan hebben voor het woon- en leefklimaat op zijn perceel. [verzoeker] verzoekt daarom om het treffen van een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel).

4.    De enkele omstandigheid dat een bestemmingsplan in beginsel in werking treedt met ingang van de dag na die waarop de beroepstermijn afloopt, biedt geen grond voor het oordeel dat onverwijlde spoed het treffen van een voorlopige voorziening vergt. Daarmee is immers nog niet gegeven dat de door het plan mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkeling waartegen het beroep zich richt, ook daadwerkelijk op korte termijn zal worden verwezenlijkt.

5.    De raad heeft blijkens de zienswijzennota met het toekennen van de aanduiding "bedrijf" de sinds 1999 op het perceel aanwezige meubelstoffeerderij positief willen bestemmen. In het verleden is abusievelijk de bestemming "Dienstverlening" aan het perceel toegekend, zo staat in de zienswijzennota.

Uit de stukken blijkt niet dat de meubelstoffeerderij op korte termijn zal worden uitgebreid met of omgezet in bedrijfsactiviteiten met een negatievere planologische uitstraling naar de omgeving dan die van een meubelstoffeerderij. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat zich in afwachting van de behandeling van het beroep door de Afdeling onomkeerbare gevolgen zullen voordoen. Er is daarom niet gebleken van een spoedeisend belang dat rechtvaardigt dat in afwachting van de bodemprocedure een voorlopige voorziening wordt getroffen. Het verzoek wordt derhalve afgewezen. Mocht [verzoeker], voordat de zitting in de bodemzaak plaatsvindt, blijken dat wel concrete plannen bestaan om de meubelstoffeerderij uit te breiden met of om te zetten in bedrijfsactiviteiten met een negatievere planologische uitstraling naar de omgeving, dan kan [verzoeker] een nieuw verzoek om een voorlopige voorziening indienen.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.

w.g. Hoekstra    w.g. Van Heusden
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2020

163-860.