Uitspraak 200202406/1


Volledige tekst

200202406/1.
Datum uitspraak: 11 december 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

burgemeester en wethouders van Halderberge,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 5 maart 2002, kenmerk (2001/4965) hebben verweerders krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een paarden- en vleeskalverenhouderij op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Oud Gastel. Dit aangehechte besluit is op 20 maart 2002 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 24 april 2002, bij de Raad van State ingekomen op 29 april 2002, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 3 juni 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 november 2002, waar appellant in persoon en bijgestaan door mr. A. Vinkenborg, gemachtigde, en verweerders, vertegenwoordigd door drs. J.A. Keij, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is vergunninghouder als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Bij het bestreden besluit hebben verweerders een vergunning verleend voor het houden van 60 paarden van 3 jaar en ouder en 80 vleeskalveren van 0 tot 6 maanden.

2.2. Eerst ter zitting heeft appellant aangevoerd geluidhinder te vrezen vanwege vrachtwagen- en tractorbewegingen in de nachtperiode.

Het aanvoeren van deze grond in dit stadium van de procedure is in strijd met de goede procesorde. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat appellant deze niet eerder in de procedure naar voren had kunnen brengen. Voornoemde grond kan derhalve niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De Afdeling merkt overigens op dat dergelijke bewegingen niet zijn aangevraagd en dus ook niet zijn vergund.

2.3. Ter zitting heeft appellant zijn beroep ingetrokken voorzover het is gericht tegen de beoordeling van de cumulatieve stankhinder.

2.4. Appellant heeft aangevoerd dat de aanvraag niet compleet is.

Hetgeen appellant heeft aangevoerd leidt niet tot het oordeel dat de aanvraag niet voldoet aan het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer of dat verweerders zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat de aanvraag voldoende informatie bevat voor een goede beoordeling van de gevolgen voor het milieu.

2.5. Appellant heeft aangevoerd dat de feitelijke situatie niet overeenkomt met de aanvraag. Verder vreest hij dat de aan de vergunning verbonden voorschriften niet worden nageleefd. In verband hiermee heeft appellant verwezen naar de tegen het ontwerp van het besluit ingebrachte bedenkingen.

Deze beroepsgronden hebben geen betrekking op de rechtmatigheid van de ter beoordeling staande vergunning en kunnen om die reden niet slagen. De Algemene wet bestuursrecht voorziet overigens in de mogelijkheid tot het treffen van maatregelen die strekken tot het afdwingen van de naleving van de vergunning en de voorschriften die daaraan zijn verbonden.

2.6. Het beroep is ongegrond.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.

w.g. Konijnenbelt w.g. De Vink
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2002

154-399.