Uitspraak 202000750/2/R1


Volledige tekst

202000750/2/R1.
Datum uitspraak: 25 februari 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Amsterdam,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 14 januari 2020 in zaken nrs. 18/5518, 18/5632 en 18/5633 in het geding tussen:

1.    Vereniging van Eigenaren Koningslaan 46 en anderen,

2.    [partij],

3.    Vereniging van Eigenaren Koningslaan 50,

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 22 december 2017, gewijzigd bij besluit van 3 mei 2018, heeft het college aan [appellant] een omgevingsvergunning verleend voor het vergroten van het gebouw [locatie] (hierna: het pand) met een extra bouwlaag, het veranderen van de indeling en gevels, het maken van koekoeken en het veranderen van de kapconstructie, met bestemming daarvan tot twee woningen en af te wijken van de regels van het bestemmingsplan "Willemspark Van Eeghenstraat 2002".

Bij besluit van 31 juli 2018 heeft het college de door Vereniging van Eigenaren Koningslaan 46 en anderen, [partij] en Vereniging van Eigenaren Koningslaan 50 daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 14 januari 2020 heeft de rechtbank de door Vereniging van Eigenaren Koningslaan 46 en anderen, [partij] en Vereniging van Eigenaren Koningslaan 50 daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, het besluit van 31 juli 2018 vernietigd, het besluit van  22 december 2017 en het besluit van 3 mei 2018 herroepen en bepaald dat de aanvraag van [appellant] om een omgevingsvergunning wordt geweigerd en dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college, Vereniging van Eigenaren Koningslaan 46 en anderen en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 februari 2020, waar [appellant], bijgestaan door mr. S.A.B. Boer en mr. M.M. Beekman, beiden advocaat te Amsterdam en het college, vertegenwoordigd door mr. V. van Toledo, zijn verschenen. Voorts is de Vereniging van Eigenaren Koningslaan 46, vertegenwoordigd door mr. J.J. Hengst, advocaat te Heerenveen, als partij gehoord.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    [appellant] is eigenaar van het pand. Om zijn pand te kunnen vergroten heeft hij een omgevingsvergunning aangevraagd en verkregen voor een extra bouwlaag, het veranderen van de indeling en gevels, het maken van koekoeken en het veranderen van de kapconstructie.

De rechtbank heeft geoordeeld dat voor dit bouwplan een evidente privaatrechtelijke belemmering bestaat, nu zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat het bouwplan inbreuk maakt op eigendom van de eigenaren van het pand Koningslaan 46 en deze daarvoor geen toestemming geven. De rechtbank heeft vervolgens de omgevingsvergunning herroepen, met als gevolg dat [appellant] daar geen gebruik meer van kan maken.

3.    [appellant] heeft verzocht om schorsing van de uitspraak van de rechtbank, zodat de verbouwing van zijn pand mogelijk wordt gemaakt. Hiertoe voert hij aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat een evidente privaatrechtelijke belemmering de uitvoering van zijn bouwplan in de weg staat. [appellant] wijst er in dit verband op dat de dakgoot van het pand aan de Koningslaan 46 boven zijn perceel hangt, zodat hij op grond van artikel 5:21 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW) het recht heeft om verwijdering van de dakgoot te vorderen.

3.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 24 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1329), is voor het oordeel door de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in de weg staat, slechts aanleiding wanneer deze belemmering een evident karakter heeft. Een privaatrechtelijke belemmering is onder meer evident, indien zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat het bouwplan voorzien is op grond die in eigendom is aan een ander en die ander niet in realisering ervan berust en er niet in hoeft te berusten (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling 17 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY0377).

De aan elkaar grenzende panden aan de Koningslaan 46 en [locatie] zijn omstreeks 1911 gebouwd. Vervolgens is het pand aan de Koningslaan 46 in of omstreeks 1919 verhoogd tot vier bouwlagen met een kap. De verschijningsvorm van de kapconstructie met dakgoot van het pand aan de Koningslaan 46 is inmiddels zo’n 100 jaar oud. Een deel van de dakgoot van het pand aan de Koningslaan 46 bevindt zich boven het platte dak van het pand aan de [locatie]. Partijen zijn verdeeld over de vraag of dit ook geldt voor een deel van de kapconstructie. De rechtbank heeft aan de hand van een vergelijking van bouwtekeningen geconcludeerd dat dit het geval is. Bij de aangevraagde en verleende omgevingsvergunning, die door de rechtbank is herroepen, is voorzien in een gemeenschappelijke goot tussen de panden nrs. 46 en [locatie]. Om dat te realiseren dient de overstekende goot van het pand nr. 46 verwijderd te worden en vermoedelijk ook een deel van de kapconstructie. De eigenaren van nr. 46 hebben daarvoor geen toestemming verleend en stellen zich op het standpunt dat zij ook geen toestemming hoeven te verlenen omdat de vordering tot verwijdering al lang is verjaard. [appellant] heeft tot op heden geen vordering bij de civiele rechter aanhangig gemaakt en aangegeven een alternatief bouwplan uit te werken waarbij om de kap met goot wordt heen gebouwd. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is er geen grond om aan te nemen dat de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep geen stand zal houden. Er is sprake van een evidente privaatrechtelijke belemmering omdat het bouwplan niet kan worden uitgevoerd zonder inbreuk te maken op de eigendom van nr. 46 en de eigenaren daarin niet berusten en gelet op de duur van de bestaande situatie, ook niet behoeven te berusten.

4.    Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.

w.g. Van Altena    w.g. Sparreboom
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2020

195-889.