Uitspraak 201900213/1/R3


Volledige tekst

201900213/1/R3.
Datum uitspraak: 26 februari 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend te Ouderkerk aan den IJssel, gemeente Krimpenerwaard,

appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 november 2018 heeft het college het wijzigingsplan "[locatie] te Ouderkerk aan den IJssel" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 december 2019, waar [appellant] en anderen, in de persoon van [appellant] en [appellant A], en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.P. Zijlstra, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigden], gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan voorziet onder meer in de uitbreiding van het bouwvlak van het agrarische bedrijf op het perceel [locatie]. Hiermee wordt de uitbreiding van het bedrijf mogelijk gemaakt met een nieuwe ligboxenstal, een werktuigenberging en een ruwvoeropslag.

2.    [appellant] en anderen wonen op afstanden van ongeveer 120 m tot 130 m van het plangebied en hebben daar direct zicht op. Zij vrezen dat het plan zal leiden tot een inperking van de lange open ruimtes en de zichtlijnen van het gebied. Daarnaast voeren zij aan dat geen sprake is van een goede landschappelijke inpassing. Ten slotte zijn volgens hen de nadelige gevolgen van de uitbreiding van het agrarische bedrijf voor het milieu onvoldoende onderzocht, met name wat betreft de depositie van stikstof.

Toetsingskader

3.    Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan mag de planologische aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan ook na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.

Landschappelijke waarden

4.    [appellant] en anderen betogen dat het wijzigingsplan leidt tot een onaanvaardbare aantasting van de landschappelijke waarden van het veenweidelandschap. Hiertoe wijzen zij erop dat het wijzigingsplan niet alleen in westelijke, maar ook in noordelijke richting voorziet in de uitbreiding van het bestaande agrarische bedrijf. De uitbreiding in noordelijke richting is volgens hen niet in overeenstemming met de relevante richtpunten van de bij de Visie ruimte en mobiliteit behorende kwaliteitskaart, omdat niet alleen langs het lint wordt gebouwd in oost/west richting overeenkomstig de huidige structuur van de bebouwing, maar ook in de achterliggende veenweidepolder. Een bebouwing in noordelijke richting betekent volgens [appellant] en anderen een inperking van de lange open ruimtes en is om die reden, zeker waar alternatieven voorhanden zijn, strijdig met de uitgangspunten van het Gebiedsprofiel Krimpenerwaard inzake "Linten blijven linten" en "Herkenbaar waterrijk veen(weide)". Zij betogen dat dit, mede vanwege de dichte ligging op de bebouwing, niet alleen nadelig is voor de bewoners van Ouderkerk aan den IJssel, maar evenzeer voor de vele gebruikers van de Zijdeweg (N475). Voorts betogen zij dat in het plan de westelijk gelegen nieuwe melkveestal met de beoogde diepte van ongeveer 98 meter massief en abrupt vanuit het landschap zal oprijzen.

[appellant] en anderen betogen dat het door hen aangedragen alternatief, waarbij de beoogde uitbreiding van het agrarische bedrijf alleen in westelijke richting plaatsvindt, de voorkeur verdient. [appellant] en anderen stellen voor dat de voeropslagen en werktuigenberging ten westen van de melkveestal worden geplaatst. Voor zover het college stelt dat de gevelwand die zo ontstaat geen recht doet aan het slagenpatroon en de oriëntatie van het landschep, wijzen [appellant] en anderen erop dat, als gevolg van de westelijke uitbreiding met de melkveestal in het vastgestelde wijzigingsplan, reeds het verkavelingspatroon wordt doorbroken en een lengtesloot moet worden gedempt. Hieraan kunnen volgens hen daarom geen argumenten tegen hun alternatief worden ontleend. Hun voorstel leidt volgens hen, komend vanuit het westen, tot een veel vloeiender beeldovergang van veenweide naar agrarische bebouwing, en is volgens hen in lijn met de richtpunten van de kwaliteitskaart en de uitgangspunten "Linten blijven linten" en "Herkenbaar waterrijk veen(weide)" van het Gebiedsprofiel.

Verder wijzen [appellant] en anderen ook op de denkbeeldige lijn die wordt gehanteerd in het rapport "Landschapsadvies Ouderkerk aan den IJssel, [locatie]" van Dorp, Stad & Land van april 2016 (hierna: het landschapsadvies). Volgens [appellant] en anderen wordt daarmee afbreuk gedaan aan het Gebiedsprofiel Krimpenerwaard.

4.1.    Aan de gronden van het plangebied van het wijzigingsplan waren in het bestemmingsplan "Buitengebied Ouderkerk aan den IJssel", zoals vastgesteld op 9 juli 2014 (hierna: het moederplan), de bestemming "Agrarisch met waarden", alsmede de bestemming "Agrarisch" met daarbinnen een bouwvlak toegekend. In het wijzigingsplan is aan de gronden die voorheen de bestemming "Agrarisch met waarden" hadden, de bestemming "Agrarisch" toegekend. Bij het wijzigingsplan is tevens een bouwvlak toegekend aan het plangebied, met uitzondering van stroken langs de zijden van het plangebied.

Artikel 4, lid 4.6, van de planregels van het moederplan luidt:

"Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch met waarden' geheel of gedeeltelijk te wijzigen:

Lid 4.6.1 luidt:

"naar de bestemming 'Agrarisch' en de situering van de bouwgrens wijzigen dan wel het agrarische bouwvlak uitbreiden tot een oppervlakte van ten hoogste 1,5 ha, indien zulks voor een doelmatige bedrijfsuitoefening noodzakelijk is en waarbij de aanduidingen als bedoeld in lid 3.1 sub h en 3.1 sub i niet worden vergroot, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

[…]

c. het bouwvlak landschappelijk wordt ingepast met gebiedseigen beplanting;

[…]

e. door de uitbreiding geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke-, natuur- en cultuurhistorische waarde van het gebied waarbinnen het bouwvlak wordt gesitueerd. In dit kader kunnen zo nodig nadere voorwaarden worden gesteld aan onder meer de situering van bebouwing;

[…]".

Artikel 3, lid 3.7, luidt:

"Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch' geheel of gedeeltelijk te wijzigen:".

Lid 3.7.1 van dat artikel luidt:

"Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch' en de situering van de bouwgrens wijzigen dan wel het agrarische bouwvlak uitbreiden tot een oppervlakte van ten hoogste 1,5 ha, indien zulks voor een doelmatige bedrijfsuitoefening noodzakelijk is en waarbij de intensieve neventak niet wordt vergroot, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

[…]

e. door de uitbreiding geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in artikel 3.1 bedoelde landschappelijke waarden van het gebied waarbinnen het bouwvlak wordt gesitueerd. In dit kader is de landschappelijke inpassing van de wijziging of vergroting met gebiedseigen beplanting vereist, en kunnen zo nodig nadere voorwaarden worden gesteld aan onder meer de situering van bebouwing;

[…]".

Artikel 3, lid 3.1, van de planregels van het moederplan luidt:

"De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

[…]

c. het behoud van bij het open weidegebied horende landschappelijke waarden;

[…]".

4.2.    Het college heeft met toepassing van artikel 4, lid 4.6.1, van de planregels van het moederplan binnen het plangebied van het wijzigingsplan de bestemming "Agrarisch met waarden" gewijzigd in "Agrarisch". Daarnaast heeft het college met toepassing van de artikelen 4, lid 4.6.1, en 3, lid 3.7.1, van de planregels van het moederplan het agrarische bouwvlak uitgebreid. Het is college is daartoe alleen bevoegd, als is voldaan aan de voorwaarden die in artikel 4, lid 4.6.1, en 3, lid 3.7.1, van de planregels van het moederplan worden genoemd.

4.3.    [appellant] en anderen voeren aan dat het wijzigingsplan inbreuk maakt op de landschappelijke waarden van het veenweidegebied waarin het agrarische bedrijf van [belanghebbende] is gelegen. Hiermee ziet de Afdeling zich voor de vraag gesteld of het wijzigingsplan op dit punt voldoet aan de voorwaarden van de artikelen 4, lid 4.6.1, onder e, en 3, lid 3.7.1, onder e, van de planregels van het moederplan. Daarvoor is bepalend of met het wijzigingsplan geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden van het gebied waarbinnen het bouwvlak wordt gesitueerd.

4.4.    Artikel 2.2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland luidt:

"Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);".

4.5.    Het college heeft bij de beoordeling of sprake is van een onevenredige afbreuk aan de landschappelijke waarden van het gebied, getoetst of is voldaan aan de richtpunten van de kwaliteitskaart die behoort bij de Visie ruimte en mobiliteit van de provincie Zuid-Holland en aan het Gebiedsprofiel Krimpenerwaard, dat een uitwerking vormt van die kwaliteitskaart. Het Gebiedsprofiel is de regionale vertaling van de kwaliteitskaart, zo is toegelicht in provinciale Visie ruimte en mobiliteit. Het Gebiedsprofiel moet worden beschouwd als provinciaal beleid. Het college is bij de vaststelling van het wijzigingsplan niet gebonden aan provinciaal beleid, maar moet daar wel rekening mee houden.

In het Gebiedsprofiel Krimpenerwaard zijn de uitgangspunten ‘Linten blijven linten’ en 'Herkenbaar waterrijk veen (weide)’ opgenomen. Volgens het Gebiedsprofiel zijn bij nieuwe ontwikkelingen in een lint de huidige korrel, het profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend. Verder moet volgens het Gebiedsprofiel de noord-zuidgerichte slagenverkaveling met smalle en lange kavels zoveel mogelijk worden gehandhaafd.

4.6.    Het college heeft ervoor gekozen om de uitbreiding van het agrarische bouwperceel gedeeltelijk in de westelijke richting en gedeeltelijk in de noordelijke richting mogelijk te maken. Met deze uitbreiding heeft het college beoogd om recht te doen aan de structuur van het bestaande slagenlandschap van het veenweidegebied. Door mede uit te breiden naar het noorden, blijven de doorzichten vanaf de Tiendweg-West behouden, blijft de slagenverkaveling met smalle lange kavels gehandhaafd en ontstaat er geen enorme breedte aan bebouwing, aldus het college. Dit voldoet volgens het college aan de gestelde richtpunten van de kwaliteitskaart en de uitgangspunten ‘Linten blijven linten’ en 'Herkenbaar waterrijk veen (weide)’ van het Gebiedsprofiel. Anders dan [appellant] en anderen wensen, heeft het college de uitbreiding van het agrarische bouwperceel niet volledig in westelijke richting willen voorzien omdat dit volgens het college volledig zou drukken op het aanzicht vanaf de Tiendweg-West. Als de voeropslagen en de nieuwe werktuigenberging naast de nieuwe melkveestal worden geplaatst, worden vanaf de Tiendweg-West bezien vier kavels naast elkaar bebouwd, in plaats van drie kavels. Zodoende ontstaat een gevelwand van een aanzienlijke breedte, die geen recht doet aan het slagenpatroon en de oriëntatie van het landschap en niet voldoet aan de gestelde richtpunten van de kwaliteitskaart en de uitgangspunten van het Gebiedsprofiel, aldus het college.

4.7.    Vast staat dat de ontwikkeling waarin het wijzigingsplan voorziet hoe dan ook van invloed is op de openheid van het veenweidegebied. Met de voorziene uitbreiding van het agrarische bouwperceel heeft het college beoogd om de openheid van het bestaande veenweidelandschap zoveel mogelijk in stand te houden, doordat de bebouwing gedeeltelijk achter de bestaande bebouwing en gedeeltelijk ten westen van de bestaande bebouwing is gesitueerd en doorzichten vanuit het lint behouden blijven.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft college bij de door hem voorgestane uitbreiding van het agrarische bouwperceel voldoende rekening gehouden met de uitgangspunten ‘Linten blijven linten’ en ‘Herkenbaar waterrijk veen (weide)’ van het Gebiedsprofiel Krimpenerwaard. Daarvoor acht de Afdeling van belang dat het college heeft onderbouwd dat op deze manier de bestaande korrel en transparantie van het lint zoveel mogelijk behouden blijft en daarnaast ook de noord-zuidgerichte verkaveling bestaande uit lange en smalle kavels zoveel mogelijk intact blijft. Het college heeft zich met deze onderbouwing dan ook op het standpunt kunnen stellen dat de door hem voorgestane uitbreiding van het agrarische bouwperceel voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit. Dat [appellant] en anderen een andere wijze van uitbreiding voorstaan, maakt niet dat het college niet heeft mogen concluderen dat de gekozen wijze van uitbreiding aan die richtpunten voldoet. Gelet op het vorenstaande heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden van het gebied, zoals bedoeld in de artikelen 4, lid 4.6.1, en 3, lid 3.7.1, onder e, van de planregels van het moederplan. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat het wijzigingsplan op dit punt niet voldoet aan de voorwaarden van de artikelen 4, lid 4.6.1, en 3, lid 3.7.1, onder e, van de planregels van het moederplan.

Het betoog faalt.

4.8.    Voor zover [appellant] en anderen hebben betoogd dat er in het landschapsadvies ten onrechte een bepaalde lijn wordt gehanteerd waarbinnen bebouwing moet worden gesitueerd, overweegt de Afdeling dat deze lijn geen onderdeel uitmaakt van het wijzigingsplan of het inrichtingsplan. Dit betoog kan dan ook niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden en behoeft daarom geen verdere bespreking.

Landschappelijke inpassing

5.    [appellant] en anderen betwisten dat het wijzigingsplan voorziet in een goede landschappelijke inpassing. Volgens hen is het inrichtingsplan dat het college heeft vastgesteld niet toereikend.

5.1.    De Afdeling ziet zich voor de vraag gesteld of het wijzigingsplan op dit punt voldoet aan de voorwaarden van de artikelen 4, lid 4.6.1, onder c, en 3, lid 3.7.1, onder e, van de planregels van het moederplan. Daartoe dient het bouwvlak landschappelijk te worden ingepast met gebiedseigen beplanting.

5.2.    In de plantoelichting staat in paragraaf 2.2.2 vermeld dat de landschappelijke inpassing van het project bijdraagt aan een zorgvuldige inbedding van het project in de omgeving. Zo worden er dekkende kleuren toegepast en wordt de bouwmassa van de ligboxenstal aan de voorzijde doorbroken met een aanbouw met een lagere nokhoogte waarin onder andere het tanklokaal, technische ruimten en een ontvangstruimte zijn ondergebracht. Ook staat in de plantoelichting vermeld dat de nieuwe erfindeling de bestaande structuur van het landschap volgt welke in belangrijke mate wordt bepaald door het kavelpatroon en de aanwezige watergangen.

5.3.    Artikel 2 van de planregels van het wijzigingsplan luidt:

"De regels behorende bij het bestemmingsplan "Buitengebied Ouderkerk aan den IJssel 2013" van gemeente Krimpenerwaard met identificatienummer NL.IMRO.0644.BP1320BU001-VG01, voor zover relevant, zijn onverkort van toepassing.

Voor dit wijzigingsplan wordt artikel 3 van het moederplan "Buitengebied Ouderkerk aan den IJssel 2013" met de volgende regels aangevuld:

a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voeropslag' geldt voor het bouwen van voorzieningen ten behoeve van de opslag van voer dat de bouwhoogte niet meer dan 2 meter mag bedragen;

b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - werktuigenberging' geldt voor het bouwen van een werktuigenberging dat de goothoogte niet meer dan 4,5 meter en de bouwhoogte niet meer dan 7,5 meter mag bedragen;

c. als strijdig gebruik met de bestemming wordt in ieder geval gerekend het in gebruik nemen van de bedrijfsgebouwen voor een periode langer dan één jaar na inwerkingtreding van dit plan;

d. het gestelde onder a is niet van toepassing indien wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing volgens het ten behoeve van dit plan opgestelde en goedgekeurde landschappelijk inrichtingsplan, zoals is opgenomen in bijlage 1 van deze regels, en deze landschappelijke inpassing in stand wordt gehouden."

5.4.    Conform het bepaalde in artikel 3 van de planregels van het moederplan, zoals aangevuld bij dit wijzigingsplan, moet worden voorzien in een goede landschappelijke inpassing. Artikel 3 verwijst naar het in bijlage 1 bij het wijzigingsplan opgenomen inrichtingsplan. Het college heeft ter zitting toegelicht dat de betrokken ontwikkelingen conform het inrichtingsplan zullen worden ingepast. In het inrichtingsplan staat een figuur opgenomen waarop is aangegeven hoe de landschappelijke inpassing zal plaatsvinden. Het inrichtingsplan gaat, zoals ook in paragraaf 2.2.2 van de plantoelichting staat vermeld, uit van de aanleg van een tweetal houtsingels aan de noord- en westzijde van het erf. De oostzijde wordt ingepast met een rij knotwilgen. Aan de wegzijde van de Tiendweg-West wordt op het voorerf een nieuw waterelement aangelegd dat wordt voorzien van een natuurvriendelijke oever. Nabij de woningen worden verder nog enkele solitaire bomen aangeplant in aanvulling op de bestaande beplanting. Hiermee wordt volgens het college voldaan aan het vereiste van een landschappelijke inpassing met gebiedseigen beplanting. Hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het in bijlage 1 opgenomen inrichtingsplan toereikend is om de betrokken bebouwing in het landschap in te passen. Ook op dit punt is er geen aanleiding voor het oordeel dat het wijzigingsplan niet voldoet aan de voorwaarden van de artikelen 4, lid 4.6.1, onder c, en 3, lid 3.7.1, onder e, van de planregels van het moederplan.

Het betoog faalt.

Stikstof

6.    [appellant] en anderen voeren aan dat het college onvoldoende aandacht heeft besteed aan de negatieve effecten voor het milieu die als gevolg van het wijzigingsplan kunnen ontstaan. Ter zitting hebben zij dit toegespitst op het betoog dat de negatieve gevolgen met betrekking tot de depositie van stikstof op Natura 2000-gebieden onvoldoende zijn beoordeeld bij de vaststelling van het plan. Dit is volgens [appellant] en anderen opmerkelijk omdat het plan voorziet in de uitbreiding van de veestapel naar ongeveer 230 koeien en jongvee.

6.1.    Daargelaten of het aandragen van dit betoog ter zitting zich verdraagt met een goede procesorde, overweegt de Afdeling als volgt.

6.2.    Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt: "De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

6.3.    De Afdeling stelt vast dat het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied "Boezems en Kinderdijk" waarvoor het college ingevolge de bepalingen van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: de Nbw 1998), thans de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) dient te beoordelen in hoeverre significante nadelige gevolgen kunnen ontstaan als gevolg van de toename van de stikstofdepositie, op een afstand van ruim 4 km van het plangebied en de woningen van [appellant] en anderen ligt.

6.4.    De bepalingen in de Nwb 1998, thans: de Wnb, strekken ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in Natura 2000-gebieden. Uit rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 25 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1371) volgt dat de individuele belangen van burgers die in of in de onmiddellijke nabijheid van een Natura 2000-gebied wonen bij behoud van een goede kwaliteit van hun directe leefomgeving, zo verweven kunnen zijn met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen. Die situatie doet zich hier echter niet voor. Aangezien de woningen van [appellant] en anderen op een afstand van ruim 4 km van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied "Boezems en Kinderdijk" liggen en de andere Natura 2000-gebieden waar een toename van de stikstofdepositie kan optreden als gevolg van het wijzigingsplan op een nog grotere afstand liggen, kan niet worden geoordeeld dat sprake is van verwevenheid van de individuele belangen van [appellant] en anderen bij het behoud van een goede kwaliteit van hun directe leefomgeving met de algemene belangen die de Nbw 1998, thans: Wnb, beoogt te beschermen.

Gelet hierop kan hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd over de toename van de stikstofdepositie op grond van artikel 8:89a van de Awb niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.

Herhalen en inlassen zienswijze

7.    [appellant] en anderen hebben zich in hun beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de Nota Zienswijzen "ontwerp wijzigingsplan [locatie] te Ouderkerk aan den IJssel" is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] en anderen hebben in beroep en ter zitting afgezien van hetgeen in de vorenstaande overwegingen reeds is besproken, geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Het betoog faalt.

Conclusie

8.    Het beroep is ongegrond.

9.    Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, griffier.

w.g. Van Diepenbeek    w.g. Kuipers
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2020

271-901.