Uitspraak 201906821/1/R1


Volledige tekst

201906821/1/R1.
Datum uitspraak: 26 februari 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Apeldoorn,

en

de raad van de gemeente Apeldoorn,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 juli 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Dovenetel" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 februari 2020, waar [appellant], en de raad, vertegenwoordigd door mr. W. de Kleuver en drs. M.F. Remmers, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan voorziet in de realisering van 52 sociale huurwoningen aan de Sluisoordlaan/Dovenetel, ter vervanging van 43 verouderde sociale huurwoningen. Daarnaast wordt met dit plan beoogd de herinrichting van de bestaande openbare ruimte ter plaatse mogelijk te maken.

[appellant] woont aan de [locatie]. Zijn beroep is gericht tegen de plandelen met de bestemming "Groen" en "Verkeer-Verblijfsgebied" in het zuiden van het plangebied. Onder het voorheen geldende plan "Stadsdeel Noord-Oost" was aan deze gronden de bestemming "Wonen" toegekend. De gronden met de bestemming "Wonen" waren eveneens bestemd voor een tuin. In het plan is de bestemming "Wonen" gewijzigd in "Groen" en "Verkeer-Verblijfsgebied". De nieuwe bestemmingen doorkruisen de verwezenlijking van de wens van [appellant] om een gedeelte van de desbetreffende gronden te kopen en bij zijn tuin te trekken, zo stelt hij.

Stichting De Woonmensen (hierna: Woonmensen) is eigenaar van de gronden van de te bouwen woningen. Zij wenst deze woningen te realiseren.

2.    Op deze zaak is de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) van toepassing.

Toetsingskader

3.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Te laat ingediende beroepsgrond

4.    [appellant] stelt dat de "Nota zienswijzen en ambtshalve wijzigingen" een onjuiste weergave van zijn zienswijze bevat.

4.1.    Ingevolge artikel 1.6a van de Chw kunnen na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen beroepsgronden meer worden aangevoerd. Dit betekent dat alle beroepsgronden in het beroepschrift dienen te worden opgenomen en dat na afloop van de beroepstermijn geen nieuwe gronden meer kunnen worden ingediend.

De Afdeling stelt vast dat [appellant] deze beroepsgrond niet in zijn beroepschrift, maar in een nader stuk naar voren heeft gebracht. Dit nader stuk is na afloop van de termijn voor het instellen van beroep bij de Afdeling ingediend. Dit betekent dat deze grond ingevolge artikel 1.6a van de Chw buiten beschouwing gelaten moet worden.

Procedureel

5.    [appellant] voert aan dat de gemeente ten onrechte geen gesprek met hem wilde aangaan over de verkoop van het aan zijn perceel grenzende stuk grond in het zuiden van het plangebied waaraan de bestemmingen "Groen" en "Verkeer-Verblijfsgebied" zijn toegekend, terwijl de gemeente tijdens diverse informatiebijeenkomsten heeft aangegeven dat zij de buurt samen met de bewoners wil inrichten. Verder stelt [appellant] dat de gemeente met de wijziging van de bestemming de mogelijke uitkomsten van de inspraakmogelijkheden beperkt.

5.1.    De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant] aldus dat hij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze mondeling toe te lichten. De Afdeling overweegt dat er geen wettelijke verplichting bestaat de indieners van zienswijzen over een ontwerpplan in de gelegenheid te stellen te worden gehoord. Dat de bestemming van "Wonen" naar "Groen" en "Verkeer-Verblijfsgebied" is gewijzigd maakt niet dat [appellant] daarover niet zijn bezwaren naar voren heeft kunnen brengen. Voor het oordeel dat het plan in zoverre niet zorgvuldig is voorbereid, ziet de Afdeling geen aanleiding.

Het betoog faalt.

De bestemmingen "Groen" en "Verkeer-Verblijfsgebied"

6.    [appellant] wenst het hiervoor bedoelde stuk grond van ongeveer 3 m diep en 10 m breed te kopen. Hij voert aan dat de raad de bestemming "Wonen" ten onrechte heeft gewijzigd. Volgens hem is de omvang van de openbare groenvoorziening in de straat en in de wijk aanzienlijk. Zelfs na verkoop van een deel van dat stuk grond aan hem blijft er voldoende openbaar groen over in de wijk.

6.1.    Op de verbeelding zijn aan de gronden in het zuiden van het plangebied de bestemmingen "Groen" en "Verkeer-Verblijfsgebied" toegekend.

Artikel 3, lid 3.1, van de planregels luidt:

"De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. groenvoorzieningen;

b. fiets- en voetpaden;

c. hondenuitlaatplaatsen;

d. nutsvoorzieningen;

e. speelvoorzieningen;

f. vijvers, watergangen en overige voorzieningen voor de waterhuishouding;

g. voor zover aangeduid gelden tevens de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3;

met de daarbij behorende bouwwerken, waaronder begrepen speel- en klimtoestellen."

Artikel 4, lid 4.1, luidt:

"De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. verblijfsgebied;

b. watergangen en overige voorzieningen voor de waterhuishouding;

c. nutsvoorzieningen;

d. tuin;

e. voor zover aangeduid gelden tevens de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3;

met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde."

6.2.    De Afdeling stelt voorop dat de vraag of de gemeente zich al dan niet bereid zou moeten verklaren om een stuk grond te verkopen op zichzelf het bestek van deze procedure te buiten gaat. Aan de orde is slechts of de raad in redelijkheid voor de bestemmingen "Groen" en "Verkeer-Verblijfsgebied" heeft kunnen kiezen. Daargelaten de vraag of het plan in de weg staat aan de wens van [appellant] om het stuk grond, mocht hij de eigendom hierover verkrijgen, te gebruiken ten behoeve van zijn tuin, overweegt de Afdeling dat de raad in redelijkheid aan het stuk grond de bestemmingen "Groen" en "Verkeer-Verblijfsgebied" heeft kunnen toekennen. Daarbij acht de Afdeling van belang dat de raad heeft toegelicht dat hij de aanwezigheid van openbaar groen in de wijk belangrijk vindt en zoveel mogelijk wil behouden, omdat dit bijdraagt aan de kwaliteit van wonen. Om die reden wordt structureel groen aangelegd. De stelling van [appellant] dat er zelfs na verkoop van een deel van het stuk grond aan hem voldoende openbaar groen overblijft in de wijk, is, wat daar verder ook van zij, onvoldoende voor het oordeel dat de raad in dit geval niet aan zijn uitgangspunt mocht vasthouden. De raad heeft verder voldoende inzichtelijk gemaakt waarom hij, met het oog op het realiseren van voldoende parkeergelegenheid, aan een deel van het stuk grond de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" heeft toegekend.

Het betoog faalt.

Conclusie

7.    Het beroep is ongegrond.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.

w.g. Van Ravels    w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2020

195-877.