Uitspraak 201908744/2/R1


Volledige tekst

201908744/2/R1.
Datum uitspraak: 14 februari 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) in het geding tussen:

[verzoeker] en anderen, allen wonend te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg,

en

het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 oktober 2017 heeft het college de locaties, zoals aangegeven op de bij het besluit behorende tekening, aangewezen als clusterplaatsen voor het plaatsen van minicontainers voor de inzameling van huishoudelijk afval ten behoeve van de woningen op de percelen De Vang 1 tot en met 15 te Leidschendam.

Bij besluit van 23 oktober 2019 heeft het college, opnieuw beslissend op de gemaakte bezwaren, het besluit van 16 oktober 2017 gehandhaafd met verbetering van de motivering.

Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 januari 2020, waar [verzoeker] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigden] en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Bor en mr. A.C. Bos, zijn verschenen. Ook is [belanghebbende], bijgestaan door mr. D. Tanke, rechtsbijstandverlener, gehoord.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Bij eerdere besluiten op bezwaar heeft het college het besluit van 16 oktober 2017, voor zover daarbij de bestaande clusterplaats aan De Vang is opgeheven, herroepen, en besloten dat deze aanbiedplaats aan De Vang wordt hersteld.

3.    Bij uitspraak van 10 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2356, heeft de Afdeling, voor zover hier van belang, het daartegen ingestelde beroep van [belanghebbende] gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en het college opgedragen om binnen 12 weken met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van 16 oktober 2017 geschorst tot zes weken nadat een nieuw besluit op de gemaakte bezwaren is genomen.

4.    Bij het besluit van 23 oktober 2019 heeft het college, opnieuw beslissend op de gemaakte bezwaren, het besluit van 16 oktober 2017 gehandhaafd met verbetering van de motivering. Dit betekent dat de aanbiedplaats aan De Vang opgeheven blijft. [belanghebbende] die woont op het adres [locatie], in de onmiddellijke nabijheid van de opgeheven verzamellocatie, kan zich met dat besluit verenigen. [verzoeker] en anderen, die de bewuste verzamellocatie juist wensen te behouden, hebben daartegen beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

5.    Bij besluit van 24 januari 2020 heeft het college het besluit van 23 oktober 2019 bekrachtigd. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.

6.    [verzoeker] en anderen hebben de voorzieningenrechter gevraagd om de besluiten van 23 oktober 2019 en 24 januari 2020 te schorsen totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure of om die besluiten direct te vernietigen. Daaraan hebben zij onder meer ten grondslag gelegd dat er een mandateringsgebrek is, dat niet is voldaan aan de opdracht van de Afdeling om aandacht te geven aan de vraag of de "Inrichtingscriteria voor inzamelvoorzieningen in het kader van Omgekeerd Inzamelen voor de gemeente Leidschendam-Voorburg" een rol moeten spelen, er geen nut en noodzaak is om de aanbiedplaats op te heffen en dat niet alle belangen zijn afgewogen.

6.1.    Het besluit van 23 oktober 2019 is genomen door een juridisch medewerker afdeling Bedrijfsvoering. Het college heeft op de zitting van de voorzieningenrechter toegelicht dat het besluit is bekrachtigd omdat het besluit van 16 oktober 2017 door een afdelingshoofd is genomen en het besluit op bezwaar om die reden, gelet op de binnen de gemeente toepasselijke regels voor mandaat, niet door een juridisch medewerker kon worden genomen. Het besluit van 23 oktober 2019 is daarom met het besluit van 24 januari 2020 bekrachtigd door het hoofd van de afdeling Bedrijfsvoering. De voorzieningenrechter ziet in het gestelde mandateringsgebrek geen aanleiding voor toewijzing van het verzoek van [verzoeker] en anderen. De voorzieningenrechter is op voorhand van oordeel dat het gestelde gebrek kon worden hersteld op de wijze zoals het college bij het besluit van 24 januari 2020 heeft gedaan.

6.2.    Daargelaten of de "Inrichtingscriteria" van toepassing zijn, ziet de voorzieningenrechter in hetgeen door [verzoeker] en anderen is aangevoerd op voorhand geen grond voor het oordeel dat het college niet alle belangen heeft afgewogen. Enerzijds is er het concrete belang van [belanghebbende] bij de besluitvorming betrokken, namelijk dat overlast en schade aan haar eigendommen moet worden voorkomen. Anderzijds is er het concrete belang van andere omwonenden bij de besluitvorming betrokken, namelijk dat zij weliswaar iets verder moeten lopen maar dat er binnen een afstand van 100 meter vier aanbiedplaatsen aanwezig zijn. Het college heeft op de zitting van de voorzieningenrechter toegelicht dat op deze locaties voldoende plaats beschikbaar is.

6.3.    De voorzieningenrechter is er op voorhand niet van overtuigd dat de besluiten van 23 oktober 2019 en 24 januari 2020 de rechterlijke toets niet kunnen doorstaan. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. Wijgerde, griffier.

w.g. Helder    w.g. Wijgerde
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2020

672.