Uitspraak 201909100/2/R4


Volledige tekst

201909100/2/R4.
Datum uitspraak: 14 februari 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) hangende de hoger beroepen van onder meer:

het college van burgemeester en wethouders van Goirle,

verzoeker,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 18 november 2019 in zaak nrs. 19/5458 en 19/2240 in het geding tussen:

[wederpartij] en anderen

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 10 april 2019 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van de bakkerij en het toevoegen van appartementen op het adres [locatie] in Riel.

Bij uitspraak van 18 november 2019 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het door [wederpartij] en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

Tegen deze uitspraak heeft onder meer het college hoger beroep ingesteld.

Het college heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[wederpartij] en anderen hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het college heeft nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 januari 2020, waar het college, vertegenwoordigd door drs. M. van der Meer, en [wederpartij] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigden] zijn verschenen. Ook is ter zitting [vergunninghouder] gehoord.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Het college heeft verzocht om schorsing van de aangevallen uitspraak omdat de rechtbank het college heeft opgedragen om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak, zonder daarbij te bepalen dat de uniforme openbare voorbereidingsprocedure niet gevolgd hoeft te worden. De rechtbank heeft het college derhalve opgedragen om in strijd met de wettelijk geldende voorbereidingsprocedure een besluit te nemen, hetgeen volgens het college in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Ook opent dit voor belanghebbenden de mogelijkheid tot het instellen van beroep wegens niet tijdig beslissen, aldus het college.

3.    [wederpartij] en anderen hebben op de zitting van de voorzieningenrechter naar voren gebracht dat zij bezwaar hebben tegen schorsing van de aangevallen uitspraak, omdat zij niet willen dat de omgevingsvergunning herleeft en vergunninghouder de bouwwerkzaamheden hervat.

4.    [vergunninghouder] heeft op de zitting van de voorzieningenrechter naar voren gebracht dat zijn belang is dat het college zo spoedig mogelijk een nieuw besluit neemt op zijn aanvraag.

5.    Het college heeft op de zitting van de voorzieningenrechter gesteld dat op korte termijn een nieuw besluit op de aanvraag kan worden genomen, indien de uniforme openbare voorbereidingsprocedure niet gevolgd hoeft te worden. Inmiddels zijn een nieuwe bezonningsstudie en een aanvullende stedenbouwkundige motivering opgesteld. De door de rechtbank bepaalde termijn was in ieder geval te kort om een nieuw besluit te kunnen nemen, aldus het college.

6.    Anders dan het college veronderstelt, was het college niet gehouden om een nieuw besluit te nemen met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Uit artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder a, van de Awb volgt dat de bestuursrechter kan bepalen dat wettelijke voorschriften over de voorbereiding van het nieuwe besluit geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijven. In dit geval heeft de rechtbank geen gebruik gemaakt van deze bevoegdheid. In de uitspraak is niet met toepassing van de genoemde bepaling bepaald dat de uniforme openbare voorbereidingsprocedure niet gevolgd hoeft te worden. Het is vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2897), dat als een besluit door de bestuursrechter wordt vernietigd, het het bevoegde gezag in beginsel vrij staat om bij het nemen van het nieuwe besluit terug te vallen op de eerder gevoerde procedure, of om de hele procedure opnieuw te doorlopen. Er kunnen zich echter omstandigheden voordoen waarin het uit een oogpunt van zorgvuldige voorbereiding van een besluit, mede gelet op de aard en ernst van de gebreken die tot vernietiging hebben geleid en het verhandelde in die eerste procedure, niet passend moet worden geoordeeld als het bevoegd gezag ermee volstaat om terug te vallen op de eerdere procedure en niet een nieuw ontwerpbesluit opstelt en ter inzage legt.

7.    Uitgangspunt is dat rechterlijke uitspraken moeten worden uitgevoerd. In dit geval is de voorzieningenrechter echter op voorhand van oordeel dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat de door de rechtbank bepaalde termijn van vier weken hoe dan ook te kort was om binnen die termijn een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. De voorzieningenrechter zal daarom de hierna te noemen voorlopige voorziening treffen.

8.    De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat het college zo snel mogelijk een nieuw besluit neemt. Het college dient dat besluit, gelet op artikel 6:19 van de Awb, zo spoedig mogelijk naar de Afdeling door te zenden. De Afdeling zal dan beoordelen of dat besluit wordt betrokken bij de door het college en [wederpartij] en anderen ingestelde hoger beroepen. Als het vervangende besluit bij de lopende hoger beroepen wordt betrokken, dan wordt aan de partijen gevraagd of zij zich met dat besluit kunnen verenigen en zo nee, welke gronden zij daartegen aanvoeren. De Afdeling zal die gronden dan bij haar uitspraak betrekken.

9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening de uitspraak van voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 november 2019 in zaak nrs. 19/5458 en 19/2240, voor zover het college daarbij is opgedragen om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;

II.    draagt het college van burgemeester en wethouders van Goirle op om binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. Wijgerde, griffier.

w.g. Helder    w.g. Wijgerde
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2020

672.