Uitspraak 202000658/3/R4


Volledige tekst

202000658/3/R4.
Datum uitspraak: 3 februari 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) hangende het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Ermelo,

verzoeker,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 januari 2020 in zaken nrs. 19/1375 en 19/1376 in het geding tussen:

[wederpartij]

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 27 augustus 2018 heeft het college een handhavingsverzoek van [wederpartij] niet in behandeling genomen.

Op 31 januari 2019 heeft het college het door van [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en op 25 februari 2019 aan [belanghebbende A] een last onder dwangsom opgelegd.

Bij besluit van 16 juli 2019 heeft het college de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom verlengd. Bij besluit van 5 november 2019 heeft het college opnieuw beslist over verlenging van de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom.

Bij uitspraak van 24 januari 2020, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het tegen het besluit van 31 januari 2019 en 25 februari 2019 ingestelde beroep en de beroepen tegen de besluiten van 16 juli 2019 en 5 november 2019 gegrond verklaard, deze besluiten vernietigd en het college opgedragen om binnen twee weken na de dag van verzending van de uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak.

Het college heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 24 januari 2020.

Tevens heeft het college de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1.    De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting.

2.    [belanghebbende B] exploiteert aan de [locatie 1] te Ermelo een eendenslachterij. Op het perceel [locatie 2] te Ermelo, dat grenst aan het woonperceel van [wederpartij], is voor de bedrijfsvoering van [belanghebbende B] ondergronds een gasleiding en bovengronds een gasstation gerealiseerd. Deze bevinden zich op korte afstand van het perceel van [wederpartij].

Niet in geschil is dat de realisering van de gasleiding en het gasstation in strijd is met de bestemming "Groen" die in het geldende bestemmingsplan "De Driehoek 2016" aan het perceel is toegekend. Verder is niet in geschil dat voor de realisering van de gasleiding en het gasstation geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is verleend, terwijl die wel is vereist.

Op 31 januari 2019 heeft het college het bezwaar van [wederpartij] tegen het besluit van 27 augustus 2018, waarbij zij niet belanghebbend werd geacht bij haar verzoek om handhaving, gegrond verklaard en te kennen gegeven dat het een handhavingsbesluit zal nemen. Op 25 februari 2019 heeft het college [belanghebbende A] onder aanzegging van een dwangsom gelast het gasstation voor 26 augustus  2019 te verwijderen en verwijderd te houden. Vervolgens heeft het college tweemaal beslist over verlenging van de begunstigstermijn.

De rechtbank heeft overwogen dat de opgelegde last onder dwangsom ten onrechte niet ziet op de gasleiding. Daarnaast overwoog de rechtbank dat wat betreft de opgelegde last over het gaststation de hoogte van de dwangsom en de lengte van de begunstigingstermijn onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank heeft het besluit op bezwaar en de besluiten over de begunstigingstermijn vernietigd en bepaald dat het college met inachtneming van de uitspraak opnieuw op bezwaar moet beslissen met inachtneming van de uitspraak. Het college zal ook een last onder dwangsom moeten opleggen, gericht op verwijdering van de gasleiding, aldus de rechtbank. Verder zal aan de lasten een dwangsom moeten worden verbonden waarvan een voldoende sterke prikkel uitgaat. Daarnaast zal het college aan de last onder dwangsom een begunstigingstermijn moeten koppelen die voldoende is om de gasleiding en het gasstation te verwijderen, maar ook niet wezenlijk langer dan dat, zo overwoog de rechtbank.

3.    Het college heeft verzocht om een voorlopige voorziening teneinde te voorkomen dat het gehouden is ter uitvoering van de uitspraak vooruitlopend op een uitspraak op het hoger beroep een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Het college voert aan dat de aangevallen uitspraak geen ruimte laat voor een nieuwe belangenafweging. Het wijst erop dat inmiddels een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, c en e, van de Wabo is aangevraagd voor de gasleiding en het gasstation. De gemeenteraad heeft een verklaring van geen bedenkingen verstrekt en op 31 oktober 2019 heeft het college een ontwerp-omgevingsvergunning ter inzage gelegd. Verder stelt het college dat handhaving kan leiden tot forse schadeclaims, indien de uitspraak in hoger beroep zou worden vernietigd.

4.    De voorzieningenrechter overweegt dat het college bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar de zich op dat moment voordoende feiten en omstandigheden dient te betrekken. Het college dient te toetsen of bijzondere omstandigheden, zoals het mogelijke bestaan van zicht op legalisering, zich verzetten tegen handhaving. Indien ter voldoening aan de rechtbankuitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit wordt genomen, is voor die toetsing geen ruimte. Aannemelijk is dat het verwijderen van de gasleiding en het gasstation nadelige gevolgen heeft voor het bedrijf dat gebruik maakt van het gas. Uit de stukken komt verder naar voren dat [wederpartij] handhaving wenst ter zake van de gasleiding en het gasstation, omdat op het desbetreffende deel van het perceel ten gevolge daarvan geen bomen kunnen worden geplant.

5.    Het verzoek heeft geen verdere strekking dan dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat het college  in afwachting van de uitspraak op het door hem ingestelde hoger beroep geen gevolg hoeft te geven aan de in hoger beroep bestreden uitspraak. Indien het verzoek niet wordt toegewezen, is het college gehouden dat wel te doen en een besluit te nemen waarvan de gevolgen zich moeilijk laten terugdraaien. Niet aannemelijk is dat er belangen zijn die ondanks dat dwingen tot het op korte termijn gevolg geven aan de aangevallen uitspraak. De voorzieningenrechter ziet daarom, bij afweging van de belangen, aanleiding de na te melden voorlopige voorziening te treffen.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat het college van burgemeester en wethouders van Ermelo geen nieuw besluit op het bezwaar hoeft te nemen voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Van Heusden
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2020

163.