Uitspraak 201903215/1/R1


Volledige tekst

201903215/1/R1.
Datum uitspraak: 29 januari 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, wonend te Asperen, gemeente Lingewaal,

appellant,

en

de raad van de gemeente West Betuwe,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 december 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "De Schildkamp" gewijzigd vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en anderen hebben een nader stuk ingediend.

De Schildkamp Beheer B.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 januari 2020, waar de raad, vertegenwoordigd door P.E.A. Broekmans is verschenen. Tevens is De Schildkamp Beheer B.V. ter zitting verschenen, vertegenwoordigd door [gemachtigde].

Overwegingen

1.    Schildkamp Beheer B.V. is eigenaar van het complex ‘De Schildkamp’ te Asperen. Het complex bestaat uit een hotel, een sporthal en uit vergader- en congresfaciliteiten. Doordat aan de overzijde, aan de Leerdamseweg, een nieuwe sporthal is gerealiseerd, verliest de huidige sporthal op het complex zijn functie. De Schildkamp wil het hotel en de vergader- en congresfaciliteiten uitbreiden met de mogelijkheid tot het houden van uitgebreide teambuildingactiviteiten. Hiervoor wil de Schildkamp de huidige sporthal ombouwen tot ‘Indoor Outdoor Teambuilding Experience’. Tevens wil De Schildkamp een extra parkeerterrein op het westelijk deel van het terrein realiseren. Het bestemmingsplan voorziet in een passende juridisch-planologische regeling ten behoeve van deze functiewijziging.

[appellant] en anderen wonen aan de Perendreef te Asperen, ten zuiden van het complex. Zij vrezen dat de ontwikkeling van het complex tot toename van hinder zal gaan leiden.

2.    Het regerende regime is de beheersverordening "Kern Asperen" (hierna: de verordening). Op grond van de verordening geldt voor het westelijk deel van het plangebied het bestemmingsplan "De Eng II". Dit deel heeft de bestemming ‘Horecabedrijven en recreatieve inrichtingen’.

Toetsingskader

3.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Overleg

4.    [appellant] en anderen stellen dat er onvoldoende overleg heeft plaatsgevonden tussen de gemeente en de exploitant van het gebied enerzijds en de omwonenden anderzijds. [appellant] en anderen voeren aan dat er weliswaar een contactavond is geweest, maar dat daar geen sprake was van overleg. Het betrof enkel een toelichting van de reeds kortgesloten plannen, aldus [appellant] en anderen.

4.1.    De raad stelt dat voor het onderhavige bestemmingsplan een wettelijk voorgeschreven bestemmingsplanprocedure is gevolgd tijdens welke de mogelijkheid is geboden voor alle belanghebbenden waaronder [appellant] en anderen om een zienswijze in te dienen. De raad stelt dat zij hiervan gebruik hebben gemaakt waardoor alle betrokken belangen in het besluitvormingsproces tegen elkaar zijn afgewogen. Hierdoor is volgens de raad direct overleg tussen de exploitant/ondernemer en omwonenden niet expliciet noodzakelijk. De gemeentelijke overheid bewaakt het algemeen belang in relatie tot de verschillende private belangen, aldus de raad. De Schildkamp heeft in een nader stuk toegelicht dat op 2 november 2017 een bijeenkomst is georganiseerd voor de bewoners van de Perendreef, waarin overleg heeft plaatsgevonden tussen omwonenden en De Schildkamp, zijnde ondernemer.

4.2.    Ingevolge artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) is op de voorbereiding van het bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing. Gesteld noch gebleken is dat de raad bij de voorbereiding van het plan niet op de juiste wijze toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in afdeling 3.4 van de Awb. In dit verband is van belang dat iedereen in de gelegenheid is geweest een zienswijze over het ontwerp van het plan naar voren te brengen. [appellant] en anderen hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. De raad heeft in de zienswijzenota een standpunt over de zienswijze van [appellant] en anderen ingenomen. Het faciliteren van overleg zoals door [appellant] en anderen is gewenst, maakt geen deel uit van de in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde procedure.

Het betoog faalt.

Oorspronkelijke karakter gebied

5.    [appellant] en anderen betogen dat het gebied, dat van oorsprong een agrarisch karakter heeft, ten onrechte in korte tijd van bestemming is veranderd. [appellant] en anderen stellen niet te begrijpen hoe het zo ver heeft kunnen komen met de ontwikkelingen in het gebied.

5.1.    De Afdeling stelt vast dat het gebied in het vorige planologische regime de bestemming "Horecabedrijven en recreatieve inrichtingen" had, met vergelijkbare mogelijkheden als in het voorliggende plan zijn opgenomen. Los daarvan, kunnen aan een voorheen geldend bestemmingsplan in het algemeen geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Het rechtszekerheidsbeginsel, voor zover [appellant] en anderen daar een beroep op doen, verzet zich er niet tegen dat de raad voor bepaalde gronden een nieuwe bestemmingsregeling vaststelt. De Afdeling ziet in het betoog van [appellant] en anderen geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het bestemmingsplan niet had mogen vaststellen ten behoeve van de voorziene sportactiviteiten.

Het betoog faalt.

Uitzicht

6.    [appellant] en anderen betogen dat door de activiteiten en bebouwing in het westelijk deel van het plangebied waarin het plan voorziet, hun uitzicht zal worden aangetast. Hiertoe betogen zij dat zij zicht zullen hebben op het voorziene gebouwtje ten noorden van hun woning en op de sportende mensen ten westen van hun woning, mede vanwege het feit dat slechts gedeeltelijk beplanting aanwezig is op de aarden wal.

6.1.    De Afdeling stelt vast dat de woningen van [appellant] en anderen op ongeveer 89 m van het voorziene gebouwtje liggen. Gezien deze afstand en het feit dat er een aarden wal tussen het voorziene gebouw en de woningen van [appellant] en anderen is gelegen, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan wat betreft het voorziene gebouwtje zal leiden tot een onevenredige aantasting van het uitzicht van [appellant] en anderen.

Wat betreft het uitzicht op de sportende mensen, overweegt de Afdeling als volgt. De planologische gevolgen van bebouwing betreffen iets anders dan het tijdelijk gebruik van het veld door sporters. Bovendien is ter zitting gebleken dat het gebruik van het veld tot nu toe zeer beperkt is geweest. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad het plan in redelijkheid kunnen vaststellen, voor zover het de aanduiding ‘Teambuildingsactiviteiten’ op het westelijk deel van het plangebied betreft. Hierbij neemt de Afdeling in overweging dat in het algemeen geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht.

Het betoog faalt.

Geluid

7.    [appellant] en anderen stellen dat zij geluidhinder zullen ondervinden van de voorziene sportactiviteiten, bijvoorbeeld door schreeuwende instructeurs die sporters begeleiden en teams die paintball spelen.

7.1.    De raad stelt dat de bestaande planologisch toegestane activiteiten vergelijkbaar zijn met de planologisch vastgelegde activiteiten volgens het nieuwe plan. In het oude plan zijn de activiteiten die op het westelijk deel van het plangebied mogen plaatsvinden beperkt tot minigolf, speelveld, trapveld, speeltuin, jeu de boules, badminton en basketbal, gecombineerd met kleinschalige horeca-activiteiten. Volgens het onderhavige plan mogen op het voorliggende westelijk deel van het plangebied activiteiten plaatsvinden die gericht zijn op het versterken van het groepsgevoel, zoals  het oplossen van teampuzzels, outdoor-oefeningen en sportbeoefening, gericht op teambuilding, persoonlijke ontwikkeling en het aanleren van vaardigheden in het algemeen. Onder spel- en teambuildings-activiteiten worden onder meer verstaan: minigolf, speelveld, trapveld, speeltuin, jeu de boules, badminton, tennis en basketbal. Omdat de extra toegestane activiteiten vergelijkbaar zijn, kan er geen sprake zijn van meer overlast, aldus de raad.

7.2.    Artikel 1 onder ‘spel- en teambuildingsactiviteiten’ van de planregels luidt als volgt:

"Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

[…]

spel- en teambuildingsactiviteiten:

activiteiten die gericht zijn op het versterken van het groepsgevoel. Het gaat hierbij onder meer om het oplossen van teampuzzels, outdoor-oefeningen en sportbeoefening, gericht op teambuilding/ samenwerking, persoonlijke ontwikkeling en het aanleren van vaardigheden in het algemeen. Onder spel- en teambuildingsactivieiten worden onder meer de volgende activiteiten en mogelijkheden verstaan: minigolf, speelveld, trapveld, speeltuin, jeu de boules, badminton, tennis en basketbal."

Artikel 3, lid 3.1. onder sub a.2 van de planregels luidt:

"3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Gemengd’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding:

1.'specifieke vorm van gemengd - teambuildingsactiviteiten': spel- en teambuildingsactiviteiten voor groepen en (dag)recreatieve voorzieningen;

2. 'specifieke vorm van gemengd - bebouwing teambuildingsactiviteiten': een gebouw ten behoeve van de teambuildingsactiviteiten, waarin de volgende gebruiken/activiteiten zijn toegestaan:

opslag;

ontvangstruimte;

horeca, categorie 1 (alleen alcoholvrije dranken);

toilet- en doucheruimtes en kleedkamers;

[…]"

7.3.    In de verordening zijn de gronden van het plangebied bestemd voor ‘Horecabedrijven en recreatieve activiteiten’. Artikel 5, lid 5.1, onder a, van de verordening luidt als volgt:

"Artikel 5 Horecabedrijven en reacreatieve inrichtingen

Lid 1. De gronden op de kaart aangewezen voor ‘Horecadoeleinden en recreatieve inrichtingen’ zijn bestemd voor:

a. recreatieve inrichtingen en horecabedrijven, met dien verstande dat binnen het bestemmingsvlak met de aanduiding ‘ba’, uitsluitend de volgende buitenactiviteiten zijn toegestaan gecombineerd met kleinschalige horeca-activiteiten: minigolf, speelveld, trapveld, speeltuin, jeu de boules, badminton, tennis en basketbal.

[…]"

7.4.    De Afdeling overweegt ten aanzien van de activiteiten die het voorliggende plan op het westelijk deel van het plangebied mogelijk maakt als volgt. Het betreft in beide gevallen sport- en spelactiviteiten in teamverband. De genoemde categorieën zijn wat betreft activiteiten en mogelijke hinder vergelijkbaar met de activiteiten die mogen plaatsvinden onder het vorige planologische regime. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad het plan, voor zover het de toegestane sportactiviteiten betreft, in redelijkheid kunnen vaststellen.

Het betoog faalt.

Parkeren

8.    [appellant] en anderen betogen dat het plan ten onrechte voorziet in parkeerplaatsen in het noordwestelijk deel van het plangebied, omdat hiervoor geen noodzaak is. Het zogenaamde tekort is volgens [appellant] en anderen kunstmatig gecreëerd, om op het westelijk plandeel de activiteiten te kunnen uitbreiden. [appellant] en anderen stellen dat de raad in het plan ten onrechte een stuk natuur heeft opgeofferd om de parkeerplaatsen te kunnen realiseren.

8.1.    De raad stelt dat De Schildkamp momenteel 217 parkeerplaatsen tot haar beschikking heeft, met de parkeerplaatsen aan de Leerdamseweg meegerekend. Door de toekomstige ontwikkelingen zijn er 193 parkeerplaatsen nodig, aldus de raad. Het plan voldoet volgens de raad aan de geldende parkeernorm. Voorts stelt de raad dat met het oog op de toekomst aan de westzijde van het plangebied 42 extra parkeerplaatsen worden gerealiseerd om de parkeerdruk op piekmomenten te kunnen opvangen.

8.2.    Paragraaf 4.10 van de plantoelichting betreft verkeer en parkeren. Op de gronden rondom de Schildkamp zijn 151 parkeerplaatsen aanwezig. Voor de huidige situaties zijn er volgens de plantoelichting voldoende parkeerplekken, namelijk 217, terwijl er 180 nodig zijn.

8.3.    In het onderhavige plan worden extra bebouwingmogelijkheden aan het perceel toegevoegd (in totaal 586 m²). Er zijn geen uitbreidingen gepland, maar om in de toekomst parkeerproblemen te voorkomen, is deze ruimte wel meegenomen in de parkeerberekening. Het bouwvlak wordt met circa 250 m² nabij de sporthal uitgebreid. Het bouwvlak naast het hotel wordt met circa 350 m² uitgebreid. Voor het toevoegen van bebouwingsmogelijkheden nabij het hotel dient per hotelkamer één parkeerplaats per 100 m2 bvo gerealiseerd te worden. Voor het toevoegen van bebouwingsmogelijkheden nabij het hotel dient per hotelkamer één parkeerplaats gerealiseerd te worden. De uitbreidingsmogelijkheid betreft circa 350 m². Uitgaande van 10 (gemiddelde) hotelkamers van 30 m² inclusief loopgang, dienen 10 extra parkeerplaatsen te worden gerealiseerd. Met de mogelijke uitbreiding meegerekend zijn er op het complex 193 parkeerplaatsen benodigd. Omdat er tevens rekening wordt gehouden met piekmomenten, worden op de westelijke gronden van het plangebied 42 extra parkeerplaatsen gerealiseerd.

8.4.    De Afdeling overweegt dat de parkeerplaatsen worden aangelegd in het westelijk deel van het plangebied, op een braakliggend stuk grond. Gelet op de plantoelichting ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad een onredelijke keuze heeft gemaakt door te kiezen voor 42 aan te leggen parkeerplaatsen, omdat de nieuwe bouwmogelijkheden zijn meegerekend en rekening is gehouden met mogelijke toekomstige piekmomenten bij het complex. Derhalve heeft de raad het plan wat betreft het aantal parkeerplaatsen in redelijkheid kunnen vaststellen. Overigens is niet gebleken dat voor dit stuk grond een specifiek beschermingsregime geldt.

Het betoog faalt.

Belangenafweging

9.    [appellant] en anderen betogen dat de raad bij de vaststelling van het plan het economisch belang van de ondernemer zwaarder heeft laten wegen dan de belangen van de omwonenden.

9.1.    De raad betoogt dat hij bij de vaststelling van het plan de belangen van alle betrokkenen tegen elkaar heeft afgewogen in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

9.2.    De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de betrokken belangen onvoldoende tegen elkaar afgewogen. [appellant] en anderen hebben geen concrete feiten of omstandigheden aangedragen die aanleiding geven voor het oordeel dat de raad bij de besluitvorming de economische belangen van de ondernemer ten onrechte zwaarder heeft laten wegen dan het belang van [appellant] en anderen.

Het betoog faalt.

Planschade

10.    [appellant] en anderen stellen dat zij recht hebben op planschadevergoeding. Hiertoe voeren zij aan dat zij ten tijde van de koop van hun huizen niet op de hoogte waren van het feit dat voor de nabije omgeving mogelijk nieuwe bestemmingsplannen zouden worden vastgesteld in de toekomst.

10.1.    De Afdeling overweegt dat er ingevolge artikel 6.1 van de Wro een aparte procedure bestaat voor vermindering van waarde van onroerende zaken als gevolg van ruimtelijke besluiten. Naar het oordeel van de Afdeling bestaat er geen aanleiding voor de conclusie dat de waardevermindering zodanig is dat de raad daaraan bij de belangenafweging een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.

Het betoog faalt.

Conclusie

11.    Het beroep is ongegrond.

12.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

w.g. Van Ettekoven    w.g. Van Loo
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2020

418-931.