Uitspraak 201903975/1/R1


Volledige tekst

201903975/1/R1.
Datum uitspraak: 29 januari 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], wonend te Zeddam, gemeente Montferland,

en

de raad van de gemeente Montferland,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 maart 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied, vierde herziening" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad en [appellant A] en [appellant B] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 januari 2020, waar [appellant A] en [appellant B], bijgestaan door [gemachtigde A], en de raad, vertegenwoordigd door ing. L. Bosch, zijn verschenen. Tevens zijn ter zitting [belanghebbende A] en [belanghebbende B], bijgestaan door [gemachtigde B], als belanghebbenden gehoord.

Overwegingen

1.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

2.    [appellant A] en [appellant B] voeren aan dat de mestplaat die aanwezig is op hun perceel in het plan ten onrechte niet als zodanig is bestemd. De huidige opslag is volgens hen al geplaatst in 2002 maar ook voor die tijd werd volgens [appellant A] en [appellant B] al mest opgeslagen op het perceel. Dit was volgens hen volgens de toen geldende bestemming toegestaan. Het perceel heeft nu de bestemming "Bos" maar er is volgens [appellant A] en [appellant B] geen bos en dat is er ook nooit geweest, zodat deze bestemming niet passend is.

2.1.    Volgens de raad kunnen ruimtelijke initiatieven van particulieren alleen bij een herziening van een plan worden meegenomen indien hiertoe in een vroeg stadium een verzoek is gedaan en besluitvorming door het college van burgemeester en wethouders heeft plaatsgevonden en voor zover een goede onderbouwing heeft uitgewezen dat er geen ruimtelijke, milieutechnische, dan wel andere belemmeringen zijn die zich hiertegen verzetten. [appellant A] en [appellant B] hebben volgens de raad geen tijdig en voldoende concreet verzoek gedaan. Reeds daarom kon de mestplaat niet in het plan als zodanig worden bestemd. Verder is een dergelijke bestemming volgens de raad ook niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening. De raad wijst erop dat het besluit waarbij de vergunning voor de mestplaat is verleend is herroepen en de vergunning alsnog is geweigerd.

2.2.    De Afdeling volgt de raad niet in zijn standpunt dat het verzoek om de mestplaat als zodanig te bestemmen niet kon worden betrokken bij de vaststelling van het plan omdat dit niet tijdig en voldoende concreet zou zijn geweest. [appellant A] en [appellant B] hebben in hun zienswijze een verzoek gedaan de mestplaat in het plan als zodanig te bestemmen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 15 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2237, is in het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening een bestemmingsplan het ruimtelijke instrument waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd. De raad dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met een particulier initiatief betreffende ruimtelijke ontwikkelingen, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld. De raad mocht zich niet aan deze verplichting onttrekken met de enkele stelling dat hij het plan uitsluitend heeft vastgesteld met het oog op het aanbrengen van kleine aanpassingen en reparaties. Het indienen van een verzoek in een zienswijze, zoals dat is gedaan door [appellant A] en [appellant B], is een passende en gebruikelijke manier om een ruimtelijk initiatief kenbaar te maken. Het initiatief was ook voldoende concreet. De mestplaat ligt er al en het gemeentebestuur is ook op de hoogte van de aanwezigheid van de mestplaat en de omvang hiervan. Niet lang voor de vaststelling van het plan is een omgevingsvergunning voor deze mestplaat verleend die later is herroepen. Gelet hierop heeft de raad het verzoek bij de vaststelling van het plan moeten betrekken.

2.3.    De raad heeft echter ook de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het initiatief beoordeeld. De raad heeft zich in dit verband in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bestemmen van de mestplaat als zodanig niet passend is in de omgeving. Niet in geschil is dat er geen geldende vergunning is voor de mestplaat. De gronden waar de mestplaat ligt grenzen aan het Bergerbos. Het Bergerbos viel onder de Ecologische hoofdstructuur en valt nu binnen de groene ontwikkelingszone van het Gelders Natuur Netwerk. De raad heeft gelet op de natuurwaarden van het aangrenzende gebied een mestplaat niet wenselijk kunnen achten. Voorts heeft de raad toegelicht dat omwonenden overlast ondervinden van de mestplaat. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid kunnen besluiten de mestplaat in het plan niet als zodanig te bestemmen. In hetgeen [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de bestemming "Bos" niet passend is voor de gronden.

2.4.    Het betoog faalt.

2.5.    Het beroep is ongegrond.

2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.J.R.R. Vreugdenhil-Brock, griffier.

w.g. Van Ravels    w.g. Vreugdenhil-Brock
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2020

603.