Uitspraak 201901925/1/A1


Volledige tekst

201901925/1/A1.
Datum uitspraak: 29 januari 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

het dagelijks bestuur van Avri (hierna: het dagelijks bestuur),

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 oktober 2018 heeft het dagelijks bestuur locaties aangewezen voor de plaatsing van een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: orac), waaronder de locatie nabij het perceel [locatie] in Culemborg (locatie C005R).

Bij besluit van 25 februari 2019 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 16 oktober 2018, onder aanvulling van de motivering, in stand gelaten.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 januari 2020, waar [appellant], vergezeld door [gemachtigde A], en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door [gemachtigde B], zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellant] woont aan de [locatie] te Culemborg. Het besluit van 16 oktober 2018 voorziet in de aanwijzing van locatie C005R voor de plaatsing een orac. De locatie ligt nabij de woning van [appellant]. De gronden van de locatie werden ten tijde van het besluit tot aanwijzing gebruikt als parkeerplaats. [appellant] kan zich niet verenigen met de aanwijzing van locatie C005R voor de plaatsing van de orac.

Beoordelingskader

2.    Bij de keuze voor een locatie voor orac’s dient het dagelijks bestuur een afweging te maken van alle betrokken belangen. Daarbij heeft het dagelijks bestuur beleidsruimte. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat het dagelijks bestuur al dan niet in redelijkheid tot zijn keuze heeft kunnen komen.

Gelet op wat is aangevoerd, wordt allereerst beoordeeld of het dagelijks bestuur de locatie geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van een orac. Als dat zo is, wordt vervolgens beoordeeld of het dagelijks bestuur toch had moeten afzien van aanwijzing van de locatie vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie dat geoordeeld moet worden dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor die locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.

3.    Het dagelijks bestuur heeft bij de aanwijzing van de locatie C005R de uitgangspunten, zoals neergelegd in het stuk "Richtlijnen voor het plaatsen van inzamelvoorzieningen", van het algemeen bestuur van Avri van 19 april 2018 gehanteerd.

Eén van de in die richtlijnen genoemde uitgangspunten is dat de afstand van de inzamellocatie tot de gevel van de woning minimaal drie meter moet bedragen en de afstand tot de erfgrens minimaal twee meter. Een ander uitgangspunt is dat in historische kernen rekening wordt gehouden met gezichtsbepalende objecten (monumenten, beschermde dorpsgezicht, archeologische objecten, gebouwen).

Geschiktheid van de locatie

4.    [appellant] betoogt dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid locatie C005R heeft kunnen aanwijzen voor het plaatsen van een orac, omdat hierdoor een parkeerplaats zal verdwijnen. Een orac op de locatie zal volgens hem leiden tot een aantasting van het aanzicht van zijn woning en daarmee tot waardevermindering van zijn woning.

4.1.    De afstand tussen het midden van de aangewezen locatie en de voortuin van [appellant] is ongeveer 4,5 meter. De plaatsing van een orac gaat ten koste van één parkeerplaats. Geen van de door het dagelijks bestuur gehanteerde uitgangspunten ziet erop dat het verdwijnen van parkeerplaatsen moet worden voorkomen. Dit laat onverlet dat het dagelijks bestuur de daarmee gemoeide belangen bij de belangenafweging kan betrekken. Het dagelijks bestuur heeft immers beleidsruimte bij de aanwijzing van een locatie van de plaatsing van een orac.

Het dagelijks bestuur heeft in het besluit op het bezwaar, waaraan tevens de memo van Anteagroup van 31 januari 2019 ten grondslag ligt, uiteengezet dat het weliswaar probeert te voorkomen dat een parkeerplaats verdwijnt, maar dat bij het bepalen van de locaties voor orac’s geen andere plek beschikbaar was die beter voldoet aan de richtlijnen. Voorts heeft het dagelijks bestuur uiteengezet dat bij de bepaling van de locatie niet naar voren is gekomen dat zich bij deze locatie parkeerproblemen voordoen.

[appellant] heeft niet betwist dat parkeerproblemen zich in de bestaande situatie niet voordoen. Hij heeft verder niet gesteld dat zich na de plaatsing van de orac een tekort aan parkeerplaatsen zal voordoen. In wat hij heeft aangevoerd over het verdwijnen van een parkeerplaats heeft het dagelijks bestuur dan ook geen aanleiding hoeven zien om de locatie niet aan te wijzen.

Wat betreft de gestelde aantasting van het zicht op de woning van [appellant] heeft het dagelijks bestuur van belang geacht dat de locatie voldoet aan de uitgangspunten over de afstandseisen tot een woning en de erfgrens en dat de orac maar voor een deel zichtbaar zal zijn, namelijk alleen het bovengrondse gedeelte van één meter hoog. Het dagelijks bestuur heeft daarbij mede betrokken dat er geen gezichtsbepalende objecten in de buurt van de locatie aanwezig zijn. [appellant] heeft niet betwist dat de aangewezen locatie voldoet aan de door het dagelijks bestuur gehanteerde uitgangspunten. De Afdeling overweegt dat als al sprake zou zijn van aantasting van het zicht op de woning door een orac op de locatie, het dagelijks bestuur daarin geen aanleiding moest vinden om de locatie niet aan te wijzen. [appellant] heeft zijn stelling dat zijn woning in waarde daalt, niet met stukken onderbouwd, zodat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van zijn woning als gevolg van de aanwezigheid van een orac op de locatie zal dalen.

Gelet op de gegeven motivering heeft het dagelijks bestuur in wat [appellant] heeft aangevoerd over de locatie geen aanleiding hoeven zien om de locatie niet aan te wijzen.

Het betoog faalt.

Alternatieve locaties

5.    [appellant] betoogt dat het dagelijks bestuur de aangewezen locatie niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen vanwege het bestaan van meer geschikte alternatieve locaties. Hij wijst op de locatie nabij het perceel Pinksterbloem 69 (locatie C), een locatie nabij de sporthal Terweijde (locatie D) en een locatie nabij de Pinksterbloem 80 (locatie E). [appellant] acht deze locaties geschikter, omdat deze niet op korte afstand van woningen zijn gelegen. Weliswaar wordt voor sommige huishoudens de loopafstand tot de orac te groot, maar deze huishoudens zouden de orac’s op de bij het besluit van 16 oktober 2018 aangewezen locaties aan de Valeriaan (C006, locatie A) en Korenbloem (C100, locatie B) kunnen gebruiken, zo stelt [appellant]. Het door het dagelijks bestuur gestelde dat het ongewenst is dat in dat geval de Thijsselaan moet worden overgestoken, vindt [appellant] niet overtuigend. Hij stelt dat de Thijsselaan geen drukke weg is en dat sommige gebruikers van de orac’s bij het flatgebouw aan de Ghandi de veel drukkere Van Limburg Stirumstraat moeten oversteken, wat het dagelijks bestuur wel aanvaardbaar heeft geacht. Het dagelijks bestuur heeft volgens [appellant] verder ten onrechte nagelaten om zijn standpunt dat het ongewenst is dat de Thijsselaan moet worden overgestoken, met verkeersmetingen te onderbouwen. [appellant] acht het verder onjuist dat het dagelijks bestuur eerst bij het besluit op het bezwaar de verkeersonveilige situatie heeft genoemd. Tot slot stelt hij dat het dagelijks bestuur volgens een ingesproken voicemailbericht te kennen heeft gegeven dat zijn voorstel om bewoners van een aantal woningen gebruik te laten maken van de orac’s op locaties A en B een goed voorstel was. Het dagelijks bestuur heeft zich bij het besluit op bezwaar op het standpunt gesteld dat de door [appellant] genoemde locaties C, D en E niet of minder geschikt zijn dan de aangewezen locatie voor het plaatsen van een orac.

5.1.    De Afdeling stelt vast dat de aangewezen locatie centraal ligt in het verzorgingsgebied van de orac. De locaties C, D en E liggen aan de rand van het verzorgingsgebied. Niet in geschil is dat voor een aantal woningen aan  Pijlkruid en Pinksterbloem de loopstand tot een orac op één van die locaties in het verzorgingsgebied niet aan de maximale loopafstand van 250 meter zal worden voldaan, wat in strijd is met de uitgangspunten. Gezien die uitgangspunten, zijn die locaties dus ongeschikt. Of het dagelijks bestuur zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat locatie E bovendien niet voldoet aan de uitgangspunten vanwege de aanwezigheid van een boom, kan gelet hierop in het midden blijven. Wat betreft het betoog van [appellant] dat aan het bezwaar van te grote loopafstanden tegemoet kan worden gekomen door de desbetreffende huishoudens gebruik te laten maken van orac’s op de locaties A en B, stelt de Afdeling vast dat die locaties buiten het verzorgingsgebied liggen. Het dagelijks bestuur heeft bij het besluit op het bezwaar gesteld dat bij het gebruik van orac’s op die locaties de Thijsselaan dient te worden overgestoken. Ter zitting heeft het toegelicht dat het gaat om bewoners van 13 woningen. De omstandigheid dat het dagelijks bestuur dit argument eerst bij dat besluit heeft genoemd, betekent niet dat het dagelijks bestuur dit argument niet bij zijn toetsing mocht betrekken. De bezwaarprocedure is bedoeld voor een volledige heroverweging van het besluit waartegen het bezwaar is gericht. Bij die heroverweging is het dagelijks bestuur niet gebonden aan argumenten of omstandigheden die in het besluit van 16 oktober 2018 zijn genoemd. Om vanaf Pijlkruid en Pinksterbloem de locaties A en B te bereiken, zou de Thijsselaan moeten worden overgestoken op een plaats waar geen zebrapad aanwezig is, zo is ter zitting gebleken. De Thijsselaan is een wijkontsluitingsweg waarop een maximumsnelheid van 50 km per uur geldt. Het college heeft het oversteken van de Thijsselaan uit een oogpunt van verkeersveiligheid ongewenst kunnen achten, ongeacht of de weg al dan niet is te beschouwen als een drukke weg. Voor het verrichten van verkeerstellingen heeft het dagelijks bestuur daarom geen aanleiding hoeven zien.

Nu bij een orac op de locaties C, D en E de loopafstanden in een aantal gevallen meer dan 250 meter bedraagt en het dagelijks bestuur uit een oogpunt van verkeersveiligheid het ongewenst heeft mogen achten dat de bewoners van de desbetreffende 13 woningen gebruik moeten maken van orac’s op de locaties A en B, heeft het dagelijks bestuur in wat [appellant] over de alternatieve locaties C, D en E heeft aangevoerd in redelijkheid geen aanleiding moeten zien om locatie C005R niet aan te wijzen. Dat het dagelijks bestuur een locatie nabij een flatgebouw aan de Ghandi geschikt heeft geacht voor plaatsing van een orac, terwijl daarbij een drukkere weg dan de Thijsselaan, moeten worden overgestoken, doet hieraan niet af. De gestelde omstandigheid dat het dagelijks bestuur aan [appellant] te kennen heeft gegeven dat zijn voorstel om de orac’s op locaties A en B te gebruiken een goed voorstel was, wat daar verder ook van zij, betekent niet dat daarmee het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat bij het besluit op het bezwaar alsnog locatie C, D of E in plaats van locatie C005R zou worden aangewezen. Daarop ziet de beweerdelijk gedane kennisgeving van het dagelijks bestuur immers niet.

Het betoog faalt.

Conclusie

6.    Het beroep is ongegrond.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.

w.g. Minderhoud    w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2020

163-930.