Uitspraak 201902931/1/A1


Volledige tekst

201902931/1/A1.
Datum uitspraak: 22 januari 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Utrecht,

appellant,

en

het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 januari 2019 heeft het college zijn beslissing om op 8 januari 2019 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het op onjuiste wijze aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, € 70,00, voor rekening van [appellant] komt.

Bij besluit van 1 maart 2019 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 december 2019, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. H. Kavi, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een vuilniszak, die op 8 januari 2019 om 10:12 uur op de Amsterdamsestraatweg ter hoogte van [nummer] is aangetroffen. Omdat in de vuilniszak een poststuk is gevonden met de naam- en adresgegevens van [appellant], stelt het college zich op het standpunt dat de vuilniszak van hem afkomstig is en dat hij deze in strijd met artikel 11 van de Afvalstoffenverordening 2010 ter inzameling heeft aangeboden. Daarom heeft het college besloten de kosten van de spoedeisende bestuursdwang op hem als overtreder te verhalen.

Is er sprake van een overtreding?

2.    [appellant] betoogt dat hij geen vuilniszak heeft achtergelaten op de Amsterdamsestraatweg ter hoogte van [nummer]. Hij wijst erop dat er geen bewijs is geleverd dat het poststuk in de aangetroffen vuilniszak zat. Voorts betreft het een ongeopend reclame poststuk. Volgens [appellant] is het aannemelijk dat dit poststuk is weggewaaid of verkeerd bezorgd. [appellant] acht het bovendien niet aannemelijk dat hij de vuilniszak op de Amsterdamsestraatweg ter hoogte van [nummer] heeft neergezet omdat het voor hem te veel moeite is om het afval tien deuren verderop achter te laten. De vuilniszakken moeten immers aan de weg worden aangeboden, waardoor [appellant] vanuit zijn woning op de eerste verdieping al veel moet lopen met zijn vuilnis. Verder lopen heeft voor hem geen zin, aldus [appellant].

2.1.    Artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt: "Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt."

Artikel 5:25, eerste lid, luidt: "De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen."

Artikel 11, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening 2010 luidt: "Het college stelt de dagen en tijden vast waarop categorieën huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden."

Het tweede lid luidt: "Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere dagen en tijden ter inzameling aan te bieden dan krachtens het eerste lid is bepaald."

2.2.    Indien verkeerd aangeboden huishoudelijk afval door middel van een daarin aangetroffen poststuk tot een bepaalde persoon is te herleiden, mag er van worden uitgegaan dat dit afval door de betrokkene op onjuiste wijze ter inzameling is aangeboden en dat hij derhalve de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Voor het mogen hanteren van dit bewijsvermoeden is voldoende dat in het afval één tot de betrokkene te herleiden poststuk is aangetroffen (zie onder meer de uitspraak van 7 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1630). Hiervoor is niet relevant of het aangetroffen poststuk geopend of ongeopend is.

Aan de vaststelling dat in het afval een tot de betrokkene te herleiden poststuk is aangetroffen, dient een rapportage van de toezichthouder die het onjuist aangeboden afval heeft aangetroffen ten grondslag te liggen, met een voldoende duidelijke foto van het poststuk. Daarbij mag ervan worden uitgegaan dat het afval door de toezichthouder volledig is doorzocht en dat geen poststukken van derden zijn aangetroffen (vergelijk de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432).

2.3.    De stelling van [appellant] dat er geen bewijs is geleverd dat het poststuk in de vuilniszak zat, is onjuist. In het aan de beslissing om spoedeisende bestuursdwang toe te passen ten grondslag liggende

proces-verbaal van de toezichthouder Toezicht en Handhaving van de gemeente Utrecht van 8 januari 2019, is vermeld dat de vuilniszak op de aangegeven dag, datum en tijdstip op de locatie Amsterdamsestraatweg ter hoogte van [nummer] is aangetroffen. Bovendien is een foto van het poststuk bijgevoegd. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het proces-verbaal onjuiste informatie bevat. Gelet hierop is er geen grond voor het oordeel dat het college het proces-verbaal niet ten grondslag had mogen leggen aan de uitoefening van de bestuursdwang.

[appellant] heeft geen omstandigheden naar voren gebracht die aannemelijk maken dat het in deze zaak in de vuilniszak aangetroffen poststuk verkeerd is bezorgd of weggewaaid. Het enkel noemen van deze mogelijkheid is daarvoor onvoldoende. Ook de stelling van [appellant] dat het voor hem te veel moeite zou zijn om de vuilniszak tien deuren verderop achter te laten, is onvoldoende om dat aannemelijk te achten.

Omdat in de vuilniszak de naam- en adresgegevens van [appellant] zijn aangetroffen, is de vuilniszak tot hem herleidbaar. Het college mocht er dan ook van uitgaan dat [appellant] de overtreder is. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet degene is geweest die de vuilniszak in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 op onjuiste wijze heeft aangeboden. Wat [appellant] heeft aangevoerd, geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college hem ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt.

Het betoog faalt.

Conclusie

3.    Het beroep is ongegrond.

4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.

w.g. Slump    w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2020

531-930.