Uitspraak 201807986/1/A3


Volledige tekst

201807986/1/A3.
Datum uitspraak: 22 januari 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Landgraaf,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 27 augustus 2018 in

zaak nr. 18/841 in het geding tussen:

[appellant]

en

de burgemeester van Heerlen.

Procesverloop

Bij besluit van 29 november 2017 heeft de burgemeester [appellant] gelast de woning aan de [locatie] te Heerlen voor een periode van zes maanden te sluiten en afgesloten te houden.

Bij besluit van 2 maart 2018 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 27 augustus 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 december 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. B.H.S. Brinkman, advocaat te Heerlen, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. J.A.L. Devoi en M. Rebel, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellant] was eigenaar en verhuurder van de woning. Op 15 november 2017 heeft de politie een onderzoek ingesteld, waarbij in de woning een in werking zijnde hennepkwekerij met 64 moederplanten is aangetroffen. Vanwege het aantreffen van de hennepkwekerij heeft de burgemeester besloten de woning en de schuren op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet te sluiten. Ingevolge die bepaling is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Hennep staat op lijst II van de Opiumwet, betreffende softdrugs. In overeenstemming met het door hem gevoerde Damoclesbeleid heeft de burgemeester de woning voor de duur van zes maanden gesloten.

Aangevallen uitspraak

2.    De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester gelet op de hoeveelheid aangetroffen drugs in de woning bevoegd was tot oplegging van een last tot sluiting als bedoeld in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat de burgemeester in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot woningsluiting voor de duur van zes maanden gebruik heeft kunnen maken. Daartoe heeft zij onder meer overwogen dat het feit dat [appellant] zijn woning heeft willen verkopen, omdat hij zijn hypotheek niet kon betalen, niet kan gelden als een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb. Het is volgens de rechtbank immers zeer goed mogelijk om de woning in de verkoop te zetten tijdens de periode waarin de woning wordt gesloten op grond van artikel 13b van de Opiumwet en het had op de weg van [appellant] gelegen om met de burgemeester afspraken te maken in verband met eventuele bezichtigingen van de woning met potentiële kopers. De burgemeester heeft ter zitting bij de rechtbank bevestigd dat afspraken maken voor bezichtigingen van de woning onder begeleiding van een makelaar tot de mogelijkheden had behoord.

Beoordeling hogerberoepsgronden

3.    [appellant] bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat het verkopen van de woning tijdens de sluiting mogelijk was. Hij verwijst ter motivering van zijn betoog naar een e-mail van 14 december 2017 waarin namens de burgemeester is vermeld:

"in deze casus zie ik enkel de mogelijkheid om een korte tijd toegang te     verlenen in een veilingstraject waar potentiële kopers het appartement     kunnen inspecteren" (…) "Verzoeken tot het betreden van het     appartement dienen tijdig (minimaal 5 werkdagen voor de gewenste dag)     door de eigenaar schriftelijk of per e-mail aan Bureau Flexteam kenbaar     gemaakt te worden. Het verzoek dient minimaal te bevatten de gewenste     dag en tijdstip van betreden, de tijdsduur, wie aanwezig zal zijn en om     welke reden toegang noodzakelijk zou zijn".

Hieruit volgt volgens [appellant] dat de burgemeester op geen enkele wijze de mogelijkheid heeft geboden om de woning onderhands aan te bieden op de woningmarkt. De burgemeester heeft alleen in het kader van een veilingstraject korte toegang tot de woning willen verlenen. Dit zou volgens [appellant] ook aan zijn makelaar zijn meegedeeld. Bovendien merkt [appellant] op dat makelaars die een woning in de markt zetten flexibel dienen te zijn met betrekking tot bezichtigingen en dat het onwerkbaar is om met potentiële kopers afspraken te maken die niet meteen bevestigd kunnen worden en die langer dan een week tevoren gemaakt dienen te worden.

3.1.    De burgemeester gaat op basis van de door hem gehanteerde beleidsregels over tot sluiting op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet als in de woning en/of op bij de woning behorende erven een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen. De bevoegdheid tot het toepassen van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat het aan de burgemeester is om de betrokken belangen af te wegen bij zijn besluit om deze bevoegdheid te gebruiken. Het is aan de bestuursrechter om te toetsen of de burgemeester alle feiten en omstandigheden bij zijn beoordeling heeft betrokken en of hij na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid heeft kunnen besluiten om zijn bevoegdheid toe te passen.

3.2.    In overeenstemming met het in dit geval door de burgemeester vastgestelde beleid is de woning voor de duur van zes maanden gesloten. De Afdeling is van oordeel dat dit beleid niet kennelijk onredelijk is. Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan in overeenstemming met de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840, dient de burgemeester alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912) dient in de eerste plaats aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Daarbij is ook van belang of feitelijke handel heeft plaatsgevonden in of vanuit de woning of daarbij behorende ervan. Vervolgens moet worden beoordeeld of sluiting van de woning evenredig is. Bij die beoordeling dienen in ieder geval ook te worden betrokken de gevolgen van de sluiting.

3.3.    Volgens [appellant] heeft de rechtbank miskend dat de burgemeester een onderhands verkooptraject van de woning heeft gefrustreerd, hetgeen heeft geleid tot een executieveiling waardoor hij als gevolg van de sluiting meer schade heeft geleden. Het niet toestaan van toegang tot de woning in het kader van een onderhands verkooptraject met meer schade als gevolg, had de burgemeester in zijn belangenafweging moeten meewegen, hetgeen volgens [appellant] tot een ander oordeel ter zake van de sluiting van de woning had moeten leiden.

3.4.    Niet is aannemelijk gemaakt dat het niet mogelijk was om binnen een aanvaardbare termijn afspraken voor bezichtiging van de woning te maken en dat de burgemeester een onderhands verkooptraject van de woning heeft gefrustreerd. Uit de geciteerde passages uit de brief van 14 december 2017 en de daarop door de burgemeester gegeven toelichting kan niet worden afgeleid dat de burgemeester, anders dan hij ter zitting bij de rechtbank heeft verklaard, niet aan het onderhands verkopen van de woning heeft willen meewerken. Zoals de burgemeester ter zitting van de Afdeling heeft toegelicht golden er gelet op de sluiting weliswaar een aantal beperkingen, maar dat betekent niet dat hij niet aan een onderhandse verkoop heeft willen meewerken. Zoals de burgemeester verder heeft toegelicht is in artikel 2:35, tweede lid, van de APV bepaald dat het verboden is een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden, maar hij kan op grond van het vierde lid van deze bepaling hiervan ontheffing verlenen. Voorts heeft de burgemeester toegelicht dat aan de e-mail van 14 december 2017 een telefonisch onderhoud met ELQ Hypotheken is voorafgegaan. Uit dit onderhoud is gebleken dat ELQ Hypotheken op dat moment al van plan was om de woning op een veiling te verkopen. Dit volgt ook uit de naar aanleiding van dit telefonisch onderhoud door ELQ Hypotheken aan de gemeente verzonden e-mail van 13 december 2017, die voorafging aan de e-mail van 14 december 2017. Voorts heeft de burgemeester zich op het standpunt gesteld dat in de e-mail van 14 december 2017 weliswaar alleen gesproken wordt over een veilingtraject, maar dat de genoemde mogelijkheid om een korte tijd toegang tot de woning te verlenen om potentiële kopers de woning te laten inspecteren, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 2:35, vierde lid, van de APV en conform zijn bestendige uitvoeringspraktijk, ook geldt voor het geval de makelaar de woning onderhands had willen verkopen. De burgemeester heeft in dat kader voorts gesteld dat hij geen formeel verzoek van [appellant], de bank of de notaris heeft ontvangen om medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning via een makelaar. Daarbij komt dat het vandaag de dag niet ongebruikelijk is dat een makelaar meerdere bezichtigingen van één pand op één dag laat plaatsvinden. Niet is gebleken dat de burgemeester onvoldoende oog heeft gehad voor de belangen van [appellant].

Het betoog faalt.

4.    [appellant] heeft voorts volstaan met een letterlijke herhaling van de in beroep aangevoerde gronden, waarop de rechtbank in de aangevallen uitspraak is ingegaan. [appellant] heeft niet uiteengezet dat en waarom de desbetreffende overwegingen onjuist dan wel onvolledig zijn.

Conclusie

5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Ley-Nell, griffier.

w.g. Steendijk    w.g. Ley-Nell
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2020

597.