Uitspraak 201907101/1/V3


Volledige tekst

201907101/1/V3.
Datum uitspraak: 16 januari 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 16 september 2019 in zaak nr. NL19.19252 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 13 augustus 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 16 september 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. T. der Bedrosian, advocaat te Enschede, hoger beroep ingesteld.

Overwegingen

1.    De vreemdeling klaagt terecht dat de rechtbank ten onrechte het beroep ongegrond heeft verklaard, terwijl zij de eerste beroepsgrond van de vreemdeling heeft laten slagen. De rechtbank heeft daarom ook ten onrechte geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

De grieven slagen.

2.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is alsnog gegrond en het besluit van 13 augustus 2019 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

3.    Dit betekent dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van wat de rechtbank heeft overwogen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 16 september 2019 in zaak nr. NL19.19252;

III.    verklaart het beroep gegrond;

IV.    vernietigt het besluit van 13 augustus 2019, V-nummer […];

V.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.575,00 (zegge: vijftienhonderdvijfenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.

w.g. Verburg    w.g. Ahmady-Pikart
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2020

638-888.