Uitspraak 201902705/1/R2


Volledige tekst

201902705/1/R2.
Datum uitspraak: 15 januari 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

Zeeland Trade B.V., gevestigd te Vogelwaarde, gemeente Hulst,

appellante,

en

de raad van de gemeente Hulst,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 februari 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie], Vogelwaarde" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft Zeeland Trade beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 november 2019, waar Zeeland Trade B.V., vertegenwoordigd door ing. J.B.M. Lauwerijssen, rechtsbijstandverlener te Tilburg, en de raad, vertegenwoordigd door ing. J. Markenhof en ing. E. Gerritse-Dekker, zijn verschenen.

Voorts is ter zitting [belanghebbende], bijgestaan door [gemachtigde], gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan voorziet in een planologisch regime voor de gronden aan de [locatie]. Voorheen hadden de gronden aan de [locatie] en de naastgelegen gronden aan de Kerkdreef 5a in het bestemmingsplan "Kernen Hulst" de bestemming "Agrarisch - Kwekerij" waarbij de woningen aan de [locatie] en 5a de aanduiding "bedrijfswoning" hadden. [belanghebbende] exploiteerde daar een witlofkwekerij. Hij heeft het perceel aan de Kerkdreef 5a verkocht aan Zeeland Trade en is zelf blijven wonen aan de [locatie]. Zeeland Trade exploiteert nu een witlofkwekerij aan de Kerkdreef 5a.

[belanghebbende] is voornemens om zijn woning uit te breiden en levensloopbestendig te maken. De raad heeft met het plan beoogd de woning te bestemmen als een zogeheten plattelandswoning teneinde de gewenste bewoning van [belanghebbende] mogelijk te maken. Zeeland Trade vreest voor beperkingen in haar bedrijfsvoering door het voorliggende plan.

Toetsingskader

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Plattelandswoning

3.    Zeeland Trade stelt dat met vaststelling van het bestemmingsplan voor het perceel [locatie], met een eigen planologisch regime, de voormalige agrarische bedrijfswoning op dat perceel in planologisch opzicht geen deel meer uitmaakt van de inrichting aan de Kerkdreef 5a. De woning aan de [locatie] heeft de bestemming "Agrarisch - Kwekerij" en had onderdeel van het agrarische bouwvlak van Zeeland Trade moeten blijven om te kunnen worden aangemerkt als een plattelandswoning. Nu dit niet is gedaan en de uitoefening van een agrarische kwekerij niet staat omschreven in de bestemmingsomschrijving in het plan, kan niet anders worden geconcludeerd dan dat de woning geen planologisch relatie meer heeft met de inrichting, aldus Zeeland Trade. De planologische ontkoppeling blijkt tevens uit het feit dat de planregels voor de bestemming

"Agrarisch - Kwekerij" niet dezelfde zijn in het voorliggende plan en het bestemmingsplan "Kernen Hulst". Daarnaast is geen koppeling aangebracht tussen de functieaanduidingen op de bestemmingsvlakken. Door deze ontkoppeling moet de woning op [locatie] worden aangemerkt als een burgerwoning met een beschermingsniveau dat wat betreft geluidnormering niet verenigbaar is met de naastgelegen agrarische bedrijfsbestemming.

3.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de juridisch-planologische relatie tussen de woning aan de [locatie] en het agrarische bedrijf aan de Kerkdreef 5a in het plan is gewaarborgd. In artikel 3, lid 3.1, onder a, van de planregels staat dat de plattelandswoning oorspronkelijk behoorde tot het agrarische bedrijf aan de Kerkdreef 5a. De raad heeft aan beide percelen eigen bouwvlakken toegewezen zodat beide percelen hun eigen bebouwingsmogelijkheden hebben. Volgens de raad is er een maximum bebouwingspercentage van 50% opgenomen voor het agrarische bouwvlak aan de Kerkdreef 5a. Indien er één bouwvlak zou zijn, zou de bebouwde oppervlakte van [belanghebbende] van invloed zijn op de bebouwingsmogelijkheden van Zeeland Trade.

3.2.    Artikel 1.1a, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) luidt: "Een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een landbouwinrichting, die op grond van het bestemmingsplan, de beheersverordening of, indien met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken, de omgevingsvergunning door een derde bewoond mag worden, wordt met betrekking tot die inrichting voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen beschouwd als onderdeel van die inrichting, tenzij bij of krachtens deze wet anders is bepaald."

Artikel 1, lid 1.34, van de planregels luidt: "Plattelandswoning

Een (voormalige) bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een landbouwinrichting, die op grond van het bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan door een derde bewoond mag worden."

Artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a, luidt: "De voor

'Agrarisch-Kwekerij' aangewezen gronden zijn bestemd voor: […] ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen-plattelandswoning', uitsluitend 1 plattelandswoning, oorspronkelijk behorende bij het agrarisch bedrijf gevestigd op Kerkdreef 5a te Vogelwaarde".

Artikel 1.3c van het Activiteitenbesluit milieubeheer luidt: "Een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een inrichting waar uitsluitend of in hoofdzaak agrarische activiteiten dan wel activiteiten die daarmee verband houden worden verricht, die op grond van het bestemmingsplan, de beheersverordening of, indien met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken, de omgevingsvergunning door een derde bewoond mag worden, wordt met betrekking tot die inrichting voor de toepassing van het bij of krachtens dit besluit bepaalde beschouwd als onderdeel van die inrichting."

3.3.    Zoals door de Afdeling overwogen in haar uitspraak van 24 december 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4653), onder 4.3, is voor het bestemmen van een (voormalige) agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning nodig dat de relatie met het bijbehorende agrarische bedrijf duidelijk is. Dit is noodzakelijk omdat alleen ten opzichte van dat bedrijf geldt dat de woning geen bescherming zal genieten tegen nadelige milieueffecten van de bedrijfsvoering. Daarnaast dient uit de gebruiksvoorschriften duidelijk te blijken dat sprake is van een geval als bedoeld in artikel 1.1a van de Wabo.

3.4.    Gelet op artikel 3, onder 3.1, aanhef en onder a, van de planregels in samenhang gelezen met artikel 1, lid 1.34, heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van een duidelijke relatie tussen de voormalige agrarische bedrijfswoning en de inrichting aan de Kerkdreef 5a en dat uit artikel 1, lid 1.34, van de planregels volgt dat sprake is van een geval als bedoeld in artikel 1.1a van de Wabo. Hierbij acht de Afdeling van belang dat in de planregels een direct verband is gelegd met het agrarische bedrijf van Zeeland Trade aan de Kerkdreef 5a. Het is voor de relatie tussen de voormalige agrarische bedrijfswoning en het bijbehorende agrarisch bedrijf niet noodzakelijk, zoals betoogd door Zeeland Trade, dat de plattelandswoning deel uitmaakt van het bouwvlak van de inrichting of dat sprake is van een identieke functieaanduiding. Ook is niet vereist dat de gronden deel uitmaken van hetzelfde bestemmingsplan.

De Afdeling overweegt, onder verwijzing naar haar uitspraak van 15 april 2015, (ECLI:NL:RVS:2015:1159), dat uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet van 12 juli 2012 tot wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en enkele andere wetten om de planologische status van gronden en opstallen bepalend te laten zijn voor de mate van milieubescherming alsmede om de positie van agrarische bedrijfswoningen aan te passen (hierna: Wet plattelandswoningen), volgt dat met de figuur van de plattelandswoning is beoogd om niet het feitelijk gebruik van een (voormalige) agrarische bedrijfswoning, maar de planologische status bepalend te laten zijn voor bescherming tegen milieuhinder. Indien een voormalige agrarische bedrijfswoning wordt bestemd als plattelandswoning maakt deze in planologisch opzicht nog steeds deel uit van de inrichting en wordt deze niet beschermd tegen onder andere de geluidhinder van deze inrichting. De witlofkwekerij van Zeeland Trade, wordt niet in haar bedrijfsvoering belemmerd, omdat de plattelandswoning, ingevolge artikel 1.3c van het Activiteitenbesluit milieubeheer, wordt beschouwd als onderdeel van de inrichting van Zeeland Trade. Hieruit volgt dat Zeeland Trade ten opzichte van de plattelandswoning aan de [locatie] niet hoeft te voldoen aan de geluidnormen uit artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Het betoog faalt.

Gebruik bestaande bebouwing

4.    Ter zitting heeft Zeeland Trade voorts gesteld dat zij door de beoogde uitbreiding van het woongedeelte in de aanbouw ook moet voldoen aan de geluidnormen ter hoogte van die aanbouw op het perceel aan de [locatie]. Hiertoe voert zij aan dat het oostelijke gedeelte van de bebouwing aan de [locatie] op dit moment een garage is, maar dat het gebruik gaat veranderen naar wonen. Zoals uiteengezet in overweging 3.4 hoeft Zeeland Trade ter hoogte van de aanduiding voor de plattelandswoning niet te voldoen aan de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. De bestaande aanbouw valt binnen de aanduiding voor de plattelandswoning. Hieruit volgt dat Zeeland Trade ter hoogte van de aanbouw ook niet hoeft te voldoen aan de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Het betoog mist feitelijke grondslag.

Woon- en leefklimaat

5.    Voor zover Zeeland Trade ter zitting bij de Afdeling heeft gesteld dat niet is onderzocht of in de plattelandswoning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, overweegt de Afdeling als volgt. Uit paragraaf 4.6 van de plantoelichting blijkt dat de raad het woon- en leefklimaat uit een oogpunt van geluidhinder heeft beoordeeld en aanvaardbaar acht. Daarbij neemt de raad in aanmerking dat er een beperkt aantal verkeersbewegingen zijn per dag. Het verkeer bestaat uit de auto's van personeel en bezoekers en betreft hooguit 10 autobewegingen per dag. De vrachtwagens maken hoofdzakelijk gebruik maken van de uitrit aan de zuidkant van de witlofkwekerij. Daarnaast mogen vrachtwagens die de restanten van agrarische afvalproducten afvoeren, conform de maatwerkvoorschriften, alleen gebruik maken van de zuidelijke uitrit en komen daardoor niet langs of in de directe nabijheid van de plattelandswoning. Tevens vinden de verkeersbewegingen op het terrein hoofdzakelijk overdag plaats. Andere geluidbronnen zoals de koelcellen en de verdamper zijn gelegen op respectievelijk 37 en ongeveer 30 meter van de woning aan de [locatie]. Gelet op het voorgaande heeft de raad geen aanleiding hoeven zien om nader onderzoek te doen naar de geluidbelasting. De raad heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het betoog faalt.

Tweede bedrijfswoning

6.    Zeeland Trade stelt dat de woning aan de [locatie] niet meer kan worden gebruikt als tweede bedrijfswoning, omdat er geen koppeling meer is met het agrarische bedrijf. Hiervoor verwijst Zeeland Trade naar de uitspraak van de Afdeling van 5 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2641), waarin is geoordeeld dat er in die zaak nog steeds een strikte formele koppeling was tussen de percelen en daardoor de aanduiding bedrijfswoning bleef gelden. In het voorliggende geval is er geen sprake van een formele koppeling en kan daardoor de woning niet als tweede bedrijfswoning worden gebruikt, aldus Zeeland Trade. Verder voert Zeeland Trade aan dat uit artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a en b, van de planregels niet volgt dat sprake is van agrarische activiteiten. Daarnaast heeft de bewoner feitelijk ook geen agrarische bedrijfsvoering meer. Verder heeft de woning de aanduiding "uitsluitend plattelandswoning". Uit het bovenstaande volgt dat de woning niet meer als tweede bedrijfswoning bij de witlofkwekerij kan worden gebruikt, aldus Zeeland Trade.

6.1.    Het betoog van Zeeland Trade, dat de woning niet meer als tweede bedrijfswoning kan worden gebruikt, volgt de Afdeling niet. Uit artikel 1, lid 1.34, van de planregels volgt dat de plattelandswoning een (voormalige) bedrijfswoning is. Daarnaast is in 3.4 overwogen dat sprake is van een relatie tussen de plattelandswoning aan de [locatie] en het agrarische bedrijf aan de Kerkdreef 5a. Hieruit blijkt dat de woning nog steeds als bedrijfswoning bij het agrarische bedrijf kan dienen. Het enkele feit dat geen definitie is opgenomen van de term bedrijfswoning, de huidige bewoner geen agrarische bedrijfsvoering heeft en geen agrarische activiteiten zijn omschreven in de planregels voor de plattelandswoning, betekent niet dat de woning aan de [locatie] niet meer als bedrijfswoning kan dienen. Het betoog faalt.

Wet plattelandswoningen

7.    Zeeland Trade betoogt dat het plan in strijd is de Wet plattelandswoningen. Volgens Zeeland Trade is met die wet door de wetgever beoogd om verpaupering en leegstand te voorkomen. De Wet plattelandswoningen is niet bedoeld om meer bebouwingsmogelijkheden te creëren. Het plan maakt echter wel meer bebouwing mogelijk met als doel de woning levensloopbestendig te maken.

7.1.    De Afdeling overweegt dat uit de bij de Wet plattelandswoningen behorende Memorie van Toelichting (Kamerstukken II, 2011/12, 33078, 3, blz. 10) blijkt dat het aan het betrokken gemeentebestuur is om, conform de normale ruimtelijke besluitvormingslijn, te beoordelen in welke situaties de bewoning van een (voormalige) agrarische bedrijfswoning door derden is toegestaan. Hieruit volgt dat het aan de raad is om te beoordelen of en in hoeverre het in de onderhavige situatie voor derden is toegestaan de (voormalige) agrarische bedrijfswoning te bewonen. Uit deze wet volgt niet dat het niet is toegestaan om de woning uit te breiden. Het betoog faalt.

Conclusie

8.    Het beroep is ongegrond.

9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.

w.g. Michiels    w.g. Boermans
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2020

429-932.