Uitspraak 201904719/1/A1


Volledige tekst

201904719/1/A1.
Datum uitspraak: 15 januari 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B], wonend in Beverwijk,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 6 mei 2019 in zaak nr. 18/4289 in het geding tussen:

[appellanten]

en

het college van burgemeester en wethouders van Beverwijk.

Procesverloop

Bij besluit van 14 augustus 2018 heeft het college aan Stichting ‘t Zonnehuys een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van een kantoorgebouw op het perceel aan de Büllerlaan 4B in Beverwijk (hierna: het perceel) tot appartementen en het gebruiken daarvan in strijd met het bestemmingsplan.

Bij uitspraak van 6 mei 2019 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.

[appellanten] hebben een nader stuk ingediend.

Het college en Stichting ’t Zonnehuys hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 november 2019, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. F.H.J. Koster, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Stengs, ing. C.N.J. van der Zee en mr. B. de Boer, zijn verschenen. Verder is ter zitting Stichting ’t Zonnehuys, vertegenwoordigd door [gemachtigden], gehoord.

Overwegingen

1.    Op 14 augustus 2018 heeft het college een omgevingsvergunning verleend op grond van artikel 2.1, onder a en onder c, in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3˚, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor het op het perceel verbouwen van een kantoorgebouw naar 28 appartementen en het in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Plesmanweg" (hierna: het bestemmingsplan) gebruiken van dat gebouw voor wonen. Het gebouw bestaat uit vier verdiepingen. De woningen op de bovenste drie verdiepingen krijgen een balkon. Parkeren zal deels op eigen terrein plaatsvinden en deels op de openbare weg. [appellanten] wonen in de buurt van het gebouw en zijn het niet eens met de vergunningverlening, omdat ze vrezen voor inkijk in hun tuin en parkeeroverlast.

2.    [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de omgevingsvergunning leidt tot een onaanvaardbare inbreuk op hun privacy, omdat er vanuit de appartementen en balkons in hun tuin kan worden gekeken.

2.1.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat, hoewel er waarschijnlijk enige inkijk in de tuin mogelijk zal zijn, het college in redelijkheid hierin geen aanleiding heeft hoeven zien om de gevraagde omgevingsvergunning niet te verlenen. Het gebouw staat namelijk op een afstand van 30 m van de woning van [appellanten]. De inkijk zal daarom niet zodanig zijn dat dit als onaanvaardbaar moeten worden beschouwd, zeker niet aangezien de twee gebouwen midden in een woonwijk staan.

Het betoog faalt.

3.    [appellanten] betogen verder dat de rechtbank heeft miskend dat de omgevingsvergunning niet had mogen worden verleend omdat het college niet goed heeft onderzocht of het mogelijk is om genoeg parkeerplaatsen op het eigen terrein van het gebouw te realiseren. Voorts is niet deugdelijk onderzocht of er wel voldoende parkeergelegenheid op openbaar terrein is om het resterende aantal parkeerplaatsen op te vangen, omdat niet duidelijk is welke cirkel als uitgangspunt is genomen bij de berekening van de restcapaciteit, aldus [appellanten].

3.1.    Artikel 5.3 van het Paraplubestemmingsplan parkeernormen luidt:

"a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en/of het wijzigen van de functie van gebouwen en gronden, zoals toegestaan op grond van de onderliggende ruimtelijke plannen zoals bedoeld in Artikel 2, wordt slechts verleend indien wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig de vigerende gemeentelijke parkeernormen, tenzij de aard en omvang van de omgevingsvergunning voor het bouwwerk en/of de uitbreiding en/of de wijziging van het gebruik van bouwwerken en/of gronden niet leidt tot extra parkeerbehoefte;

b. het bepaalde onder a is niet van toepassing indien op basis van het advies van een verkeerskundige blijkt dat er op andere wijze is/wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, of het voldoen aan het geldende gemeentelijke parkeerbeleid door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;

[…]"

3.2.    Partijen zijn het erover eens dat er voor de appartementen in totaal 32,8 parkeerplaatsen nodig zijn. Het bouwplan voorziet in 15 parkeerplaatsen op het perceel. Volgens het college is dit het maximum dat op het perceel kan worden gerealiseerd. Het college stelt zich, kort weergegeven, op het standpunt dat het realiseren van meer parkeerplaatsen niet verkeersveilig zou zijn en zou leiden tot het vervallen van openbare parkeerplaatsen en groenstroken, hetgeen het college niet wenselijk vindt. Volgens het college kan het bouwplan desondanks worden vergund, omdat er voldoende restcapaciteit is in de openbare ruimte om het gebrek aan parkeerplaatsen mee te compenseren. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot deze conclusie heeft kunnen komen. In 2015 en 2018 is onderzocht of er voldoende restcapaciteit is binnen een cirkel van 100 m van het perceel om de overige benodigde parkeerplaatsen op te kunnen vangen. Uit deze onderzoeken blijkt dat dat het geval is. Weliswaar blijkt uit het rapport "Parkeeronderzoeken Büllerlaan e.o. in Beverwijk, november en december 2015" van Telwerk B.V. niet eenduidig of daarbij conform het beleid "Parkeernormen en Afkoopregeling parkeren voor nieuwe ontwikkelingen binnen de gemeente Beverwijk" als middelpunt van de cirkel de hoofdingang van het kantoorgebouw is genomen, maar dit blijkt wel uit de in het rapport "Parkeeronderzoeken Büllerlaan e.o. in Beverwijk, november 2018" van Telwerk B.V. weergegeven kaart. Dit is tevens door Telwerk B.V. bevestigd bij brief van 30 september 2019. Weliswaar is dit rapport van na het besluit op bezwaar, maar aannemelijk is dat de omstandigheden sindsdien niet op relevante wijze zijn gewijzigd en de resultaten van het onderzoek staven de uitkomst van het onderzoek uit 2015. Er is daarom geen reden om te oordelen dat de restcapaciteit niet deugdelijk is onderzocht.

Het betoog faalt.

4.    De conclusie is dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college de gevraagde omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Het hoger beroep is daarom ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. Schueler, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V.H.Y. Huijts, griffier.

w.g. Schueler    w.g. Huijts
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2020

811.