Uitspraak 201903011/1/R1


Volledige tekst

201903011/1/R1.
Datum uitspraak: 15 januari 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

de raad van de gemeente Hollands Kroon,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 maart 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Oudeweg 2 - [locatie 1] Nieuwe Niedorp" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[belanghebbenden] hebben een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 december 2019, waar [appellant], bijgestaan door S. Gelijk, en de raad, vertegenwoordigd door L. Schuijt MSc, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbenden] gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plangebied ziet op de Oudeweg nummers 2 tot en met [locatie 1].

In het plangebied is een constructie- en lasbedrijf gevestigd. Op Oudeweg nummer 2 is een bedrijfswoning aanwezig. Op [locatie 1] bevindt zich een gebouw van [belanghebbenden] dat sinds lange tijd als burgerwoning in gebruik is. In het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied voormalige gemeente Niedorp", werd dit gebouw als onderdeel van het bedrijf aangemerkt.

Het doel van het voorliggende plan is om het gebruik als burgerwoning te legaliseren. Het plan voorziet daartoe in de bestemming "Wonen" ter hoogte van [locatie 1]. Verder voorziet het plan in de bestemming "Bedrijf" voor het overige deel van het plangebied. Ter plaatse van het constructie- en lasbedrijf geldt de functieaanduiding "bedrijf van categorie 2". Aan gronden die tussen dit bedrijf en de voorziene burgerwoning [locatie 1] liggen is de functieaanduiding "opslag" toegekend. Hier is opslag, met inbegrip van het gebruik van een knopbank en ondergeschikte werkzaamheden voor het bedrijf, toegestaan.

In het voorheen geldende bestemmingsplan gold voor het hele plangebied de bestemming "Bedrijf", waarbinnen een burgerwoning ter plaatse van [locatie 1] niet mogelijk was. Feitelijk werd ter plaatse wel gewoond. Daartegen is destijds handhavend opgetreden. Het college van burgemeester en wethouders heeft een last onder dwangsom opgelegd aan [belanghebbenden] wegens het strijdig laten gebruiken van het pand op de [locatie 1]. Bij besluit van 21 juli 2017 heeft dat college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

De raad heeft toegelicht dat het toestaan van het gebruik van het pand op [locatie 1] voor wonen destijds niet in de rede lag. Dit had volgens de raad te maken met het feit dat het wonen plaatsvond in de directe nabijheid van een zwaardere categorie bedrijvigheid. De raad stelt dat met het plan dat hier aan de orde is de toegestane bedrijvigheid op nummer 2a wordt gewijzigd naar een lichtere categorie. Daarmee is er een nieuwe planologische situatie ontstaan, waarbij een nabijgelegen woonfunctie wel aanvaardbaar is, aldus de raad.

[appellant] is eigenaar van de woning aan [locatie 2] in Nieuwe Niedorp en kan zich niet verenigen met het plan, omdat hiermee een illegale situatie wordt gelegaliseerd.

Toetsingskader

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Strijdigheid Omgevingsvisie en woonvisie

3.    [appellant] stelt dat het plan in strijd is met de Omgevingsvisie NH2050 (hierna: de Omgevingsvisie) voor zover die aanstuurt op kwaliteit, omdat het gaat om een klein laag gebouw dat niets weg heeft van een woning. Dit komt niet overeen met het in de Omgevingsvisie geformuleerde uitgangspunt dat woningen een optelsom van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde moeten zijn, aldus [appellant]. Tevens stelt [appellant] dat een nieuwe woning niet past binnen de woonvisie "Wonen in het nieuwe Hollands Kroon" (2013).

3.1.    De raad stelt dat het plan binnen de uitgangspunten van de Omgevingsvisie past. Hiertoe voert de raad aan dat er woningen in allerlei soorten en maten zijn, wat op zichzelf niets over de ruimtelijke kwaliteit zegt.

3.2.    De Afdeling stelt vast dat het gebouw dat thans ter plaatse van [locatie 1] aanwezig is, zoals [appellant] op zichzelf terecht stelt, klein en laag  is. In die omstandigheid ziet de Afdeling echter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan in strijd met de Omgevingsvisie heeft vastgesteld. Hierbij is van belang dat het bestemmingsplan hier een grotere woning toestaat.

Voorts stelt de Afdeling vast dat in de woonvisie onder meer het volgende uitgangspunt wordt vermeld: "Een uitnodigende houding ten aanzien van particuliere initiatieven; kleinschalige initiatieven van particulieren waarvoor aantoonbare vraag bestaat, willen we faciliteren." Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat met het op verzoek van de eigenaar toestaan van één burgerwoning sprake is van een kleinschalig initiatief als in de woonvisie bedoeld. Van strijd met de woonvisie is daarom geen sprake.

De betogen falen.

Ruimtelijke onderbouwing

4.    [appellant] stelt dat het toestaan van een burgerwoning in strijd is met het voorheen geldende bestemmingsplan, waar omwonenden op vertrouwden. Het voorheen geldende bestemmingsplan zou ten behoeve van de rechtszekerheid als uitgangspunt moeten dienen, aldus [appellant]. Voorts stelt [appellant] dat het onbegrijpelijk is dat de woning met dit plan wordt gelegaliseerd en het constructie- en lasbedrijf daarmee een tweede bedrijfswoning krijgt. Twee jaar geleden zijn illegale huurders onder dwang van de gemeente uit de woning uitgezet en was er geen ruimte voor het legaliseren van het gebruik voor wonen, aldus [appellant].

4.1.    De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een voorheen geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. De enkele omstandigheid dat de bestemming in het nu voorliggende plan afwijkt van het voorheen geldende bestemmingsplan, geeft dan ook op zichzelf geen reden voor vernietiging van het bestreden besluit.

Verder stelt de Afdeling vast dat het plan voorziet in een zelfstandige burgerwoning op [locatie 1]. De stelling van [appellant] dat het plan voorziet in een tweede bedrijfswoning in het plangebied is onjuist.

De enkele verwijzing van [appellant] naar het handhavingstraject is naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende om het standpunt van de raad dat het ruimtelijk aanvaardbaar is om de woning mogelijk te maken onredelijk te vinden. Hierbij is van belang dat dit handhavingstraject aan de orde was ten tijde van het voorheen geldende plan op grond waarvan zwaardere bedrijvigheid nabij de woning was toegestaan dan thans het geval is. Verder is hierbij van belang dat in het voorliggende plan een zekere buffer is aangebracht tussen de hinder veroorzakende activiteiten van het constructie- en lasbedrijf en de voorziene burgerwoning, gelet op de aan de tussengelegen gronden toegekende functieaanduiding "opslag".

Het betoog faalt.

Hinder

5.    [appellant] stelt dat hij hinder ondervindt van de ontwikkeling en er het nut niet van in ziet.

5.1.    [appellant] heeft niet geconcretiseerd waarom het toestaan van een woning op [locatie 1] leidt tot onaanvaardbare hinder. Het betoog van [appellant] geeft daarom geen grond voor het oordeel dat het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening is vastgesteld.

Het betoog faalt.

Conclusie

6.    Het beroep is ongegrond.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Wat betreft de door [appellant] gevraagde vergoeding van gemaakte kosten in de zienswijzeprocedure wordt nog opgemerkt dat deze niet op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

w.g. Van Ettekoven    w.g. Van Loo
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2020

418-931.