Uitspraak 201902819/1/A1


Volledige tekst

201902819/1/A1.
Datum uitspraak: 15 januari 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Amsterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 februari 2019 in zaak nr. 18/4799 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 29 september 2017 heeft het college de door [appellant] ingediende aanvraag om een omgevingsvergunning voor het realiseren van een terras op en een balkon aan de woning aan de [locatie] in Amsterdam afgewezen.

Bij besluit van 12 juni 2018 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 28 februari 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 november 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. G.L.M. Teeuwen, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Op 29 juni 2017 heeft het college een door [appellant] ingediende aanvraag voor een omgevingsvergunning ontvangen voor het realiseren van een terras op het dak van en een balkon aan de woning aan de [locatie] in Amsterdam. Het pand waarin zich de woning bevindt bestaat uit vier verdiepingen en is een 19de-eeuws gemeentelijk monument. Volgens het college is het project in strijd met de gebruiks- en bouwbepalingen van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Weesperzijdestrook", omdat op basis van dat plan nieuwe dakterrassen niet zijn toegestaan en het balkon op de tweede verdieping de maximale bouwdiepte met ongeveer 1,20 m overschrijdt. Het college is niet bereid medewerking te verlenen aan het project, omdat dat vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet aanvaardbaar is. Daarnaast is het bouwplan volgens het college in strijd met de redelijke eisen van welstand. Het college heeft daarom de omgevingsvergunning geweigerd.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het terras en het balkon in strijd zijn met het bestemmingsplan. Volgens de rechtbank heeft het college deugdelijk gemotiveerd waarom het geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan en heeft het in redelijkheid de aangevraagde omgevingsvergunning kunnen weigeren. Aan de vraag of het college de omgevingsvergunning ook mocht weigeren omdat het bouwplan niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand is de rechtbank niet meer toegekomen.

Gronden van het hoger beroep

2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het terras en het balkon in strijd zijn met het bestemmingsplan. Volgens [appellant] is geen sprake van een dakterras als bedoeld in het bestemmingsplan, omdat het terras niet op het dak wordt gerealiseerd, maar als onderdeel van de reeds bestaande bovenverdieping. Voor zover er wel sprake zou zijn van een dakterras als bedoeld in het bestemmingsplan, dan betoogt [appellant] dat het terras en het balkon strekken tot verhoging van het woongenot en dus ten dienste van de bestemming ‘Wonen’ worden gebouwd, zodat wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 21.2 van de planregels.

2.1.    Artikel 21.1 (bestemmingsomschrijving) van de regels van het bestemmingsplan luidt:

"De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. wonen;

[…]"

Artikel 21.2 (bouwregels) luidt:

"Op de in lid 21.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden."

Artikel 21.2.1 (gebouwen) luidt:

"a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

b. ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m)’ geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan aangegeven;

[…]

d. uitsluitend bestaande dakterrassen, dakopbouwen en dakuitbouwen zijn toegestaan."

2.2.    Het bouwplan voorziet in de verwijdering van een deel van de bestaande kap aan de achterkant van de woning, waarbij het plafond op de bovenste bouwlaag wordt verlaagd en daarboven een terras wordt gerealiseerd. [appellant] betoogt tevergeefs dat dit terras niet als dakterras als bedoeld in het bestemmingsplan kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft in dit verband terecht overwogen dat nu het bestemmingsplan niet voorziet in een definitie van de term ‘dakterras’, het college voor de uitleg van het begrip aansluiting kon zoeken bij de betekenis die daaraan in het normale spraakgebruik wordt gegeven. Aangezien het terras op een dak wordt gesitueerd, heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat het voorziene terras moet worden aangemerkt als een dakterras in de zin van het bestemmingsplan.

Anders dan [appellant] betoogt, dient een te bouwen bouwwerk aan zowel artikel 21.1, als aan de artikelen 21.2 en 21.2.1 van de bestemmingsplanregels te voldoen. Aangezien ingevolge artikel 21.2.1, onder d, uitsluitend bestaande dakterrassen zijn toegestaan, is de realisering van een nog niet bestaand dakterras niet passend binnen het bestemmingsplan. Over het balkon overweegt de Afdeling dat het college zich op het standpunt heeft gesteld dat dit in strijd is met het bestemmingsplan, omdat het in afwijking van artikel 21.2.1, onder a, van de planregels de grenzen van het bouwvlak met 1.20 m overschrijdt. [appellant] heeft niet betoogd dat dit onjuist is, zodat de Afdeling het ervoor houdt dat het standpunt van het college juist is.

Het betoog faalt.

3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid de aangevraagde omgevingsvergunning heeft kunnen weigeren. Volgens [appellant] maakt het bouwplan geen onaanvaardbare inbreuk op de bestaande bebouwing, omdat de oorspronkelijke gebouwmassa, waaronder de kap van het woningblok, al is aangetast door de in het woningblok reeds gerealiseerde balkons en dakterrassen. Bovendien is zijn pand het enige pand in het woningblok dat geen balkon of dakterras heeft. Balkon en dakterras zijn vanaf de openbare weg niet zichtbaar, aldus [appellant]. Volgens [appellant] is verder niet van belang dat niet alle dakterrassen en balkons zijn vergund of dat een aantal in afwijking van de vergunning is gebouwd, omdat het college had moeten uitgaan van de feitelijke situatie.

3.1.    De beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning te verlenen voor een project dat in strijd is met het bestemmingsplan, is een bevoegdheid van het college. Het college dient bij de beslissing of het gebruik maakt van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan de belangen af te wegen, waarbij het beleidsruimte heeft. De rechter dient zich te beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.

3.2.    De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het project vanuit een ruimtelijk oogpunt niet aanvaardbaar is. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het gelet op het monumentale karakter van het pand de oorspronkelijke structuur ervan zoveel mogelijk wenst te behouden. Door het realiseren van het dakterras zal een zodanig deel van de kap gesloopt moeten worden, dat dit volgens het college uit een stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk is. Ook een balkon over de volledige breedte van het pand wordt vanwege de omvang ervan niet passend geacht. Een dergelijk balkon is volgens het college te breed waardoor de penanten niet meer zichtbaar zijn en het monument minder goed in zijn oorspronkelijke vorm afleesbaar is.

De Afdeling overweegt dat het college mocht vasthouden aan het behoud van de oorspronkelijke structuur van het woningblok waarvan het pand van [appellant] onderdeel uitmaakt. Het college heeft zich daarbij op het standpunt kunnen stellen dat de monumentale status van een pand het gehele pand, ook de achterzijde daarvan, betreft. Dat, zoals [appellant] betoogt, veel panden in het woningblok al balkons en dakterrassen hebben, maakt niet dat het college in redelijkheid niet meer mag vasthouden aan het uitgangspunt dat het de oorspronkelijke gebouwmassa zoveel mogelijk wil behouden. Het college heeft zich in dit verband op het standpunt gesteld dat de aanwezige dakterrassen en balkons elders in het woningblok zonder omgevingsvergunningen zijn gerealiseerd. Voor het pand aan de Swammerdamstraat 53 is wel een omgevingsvergunning voor een dakterras verleend, maar dat terras is volgens het college in afwijking van de verleende vergunning gebouwd. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college bij de afweging of het bouwplan ruimtelijk is in te passen, geen rekening hoeft te houden met dakterrassen en balkons die zonder omgevingsvergunning of in afwijking daarvan zijn gerealiseerd.

Gelet op de door het college gegeven motivering die ziet op het pand en het woningblok waarin het pand zich bevindt, heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat het college in redelijkheid de gevraagde omgevingsvergunning heeft kunnen weigeren. Daaraan doet niet af of het college, zoals [appellant] aanvoert, al dan niet terecht een vergelijking heeft gemaakt met het pand aan de Ruyschstraat 13 in Amsterdam, dat in een ander woningblok is gesitueerd.

Het betoog faalt.

4.    Nu het college de omgevingsvergunning heeft mogen weigeren omdat het niet bereid is af te wijken van het bestemmingsplan, komt ook de Afdeling, net zoals de rechtbank, niet meer toe aan het betoog van [appellant] dat de omgevingsvergunning ten onrechte is geweigerd omdat het bouwplan niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand.

Conclusie

5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.

w.g. Van Altena    w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2020

163-842.