Uitspraak 201704566/2/R2


Volledige tekst

201704566/2/R2.
Datum uitspraak: 24 december 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1], wonend te [woonplaats], en Landgoed De Dennen B.V., gevestigd te Beers, gemeente Cuijk,

2.    [appellant sub 2], wonend te Vianen, gemeente Cuijk,

3.    [appellant sub 3], wonend te Haps, gemeente Cuijk,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Cuijk,

verweerder.

Procesverloop

Bij uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak van 10 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1103, (hierna: de tussenuitspraak) heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen twintig weken na de verzending van deze uitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 3 april 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010, Herziening 2016" te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 24 juni 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2010, Herziening 2016" opnieuw, gewijzigd, vastgesteld.

[appellant sub 1] en Landgoed De Dennen, [appellant sub 2] en [appellant sub 3] zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de wijze waarop de gebreken zijn hersteld naar voren te brengen. Zij hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

Bij brief van 1 oktober 2019 zijn partijen ervan op de hoogte gesteld dat mr. J.C. Kranenburg niet langer deel uitmaakt van de meervoudige kamer die deze zaak behandelt en dat zij is vervangen door mr. E.A. Minderhoud.

De Afdeling heeft de zaak op een tweede zitting behandeld op 9 december 2019, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2] en de raad, vertegenwoordigd door P.L.J.G. Broekmans, zijn verschenen.

Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Het besluit van 3 april 2017

Gebreken

1.    De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat aan het besluit van 3 april 2017 een aantal gebreken kleeft.

De Afdeling heeft in de tussenuitspraak naar aanleiding van het beroep van [appellant sub 1] en Landgoed De Dennen overwogen dat het besluit van 3 april 2017 in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), voor zover dat betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van het perceel gelegen ten zuiden van Heuf 31, kadastraal bekend Cuijk, sectie R, nummer 103 (hierna: het perceel met nummer 103). Gelet hierop is het beroep van [appellant sub 1] en Landgoed De Dennen tegen het besluit van 3 april 2017 gegrond, zodat dit besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

De Afdeling heeft in de tussenuitspraak verder naar aanleiding van het beroep van [appellant sub 2] overwogen dat het besluit van 3 april 2017 in strijd is met artikel 3:2 van de Awb, voor zover dat ter plaatse van het perceel Boskamp 52 niet een paardenfokkerij toelaat. Gelet hierop is het beroep van [appellant sub 2] tegen het besluit van 3 april 2017 gegrond, zodat dit besluit dient te worden vernietigd voor zover op het desbetreffende perceel geen paardenfokkerij is toegestaan.

De Afdeling heeft in de tussenuitspraak tot slot naar aanleiding van het beroep van [appellant sub 3] overwogen dat het besluit van 3 april 2017 in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel, voor zover hiermee de aanduiding "recreatie" is toegekend aan het perceel Sint Hubertseweg ongenummerd. De Afdeling heeft daarnaast naar aanleiding van het beroep van Raaij overwogen dat dit besluit in strijd is met artikel 3:2 van de Awb, voor zover hiermee niet de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - overig agrarisch bedrijf" is toegekend aan het perceel Sint Hubertseweg 28. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 3] tegen het besluit van 3 april 2017 gegrond, zodat dit besluit op deze twee onderdelen dient te worden vernietigd.

Herstelopdracht

2.    In de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen de geconstateerde gebreken in het besluit van 3 april 2017 te herstellen binnen twintig weken na verzending van de tussenuitspraak.

De raad diende daartoe met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 17.3 van de tussenuitspraak dit besluit te wijzigen door vaststelling van een passende planregeling voor het bestemmingsvlak "Wonen" ter plaatse van het perceel met nummer 103.

De raad diende daartoe voorts met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 20.5 van de tussenuitspraak het besluit te wijzigen door vaststelling van een planregeling, zodanig dat ter plaatse van het perceel Boskamp 52 een paardenfokkerij mogelijk wordt gemaakt.

De raad diende daartoe tot slot voorts met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 24.2 en 25.1 van de tussenuitspraak het besluit te wijzigen door de aanduiding "recreatie" ter plaatse van het perceel Sint Hubertseweg ongenummerd te verwijderen alsmede door de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - overig agrarisch bedrijf" ter plaatse van het perceel Sint Hubertseweg 28 toe te voegen.

Het besluit van 24 juni 2019

Wijzigingen

3.    Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad bij het besluit van 24 juni 2019 bestemmingsplan "Buitengebied 2010, Herziening 2016" opnieuw, gewijzigd, vastgesteld.

De raad heeft ten opzichte van het besluit van 3 april 2017 de omvang en situering van het bestemmingsvlak "Wonen" ter plaatse van het perceel met nummer 103 gewijzigd.

Verder heeft de raad in de artikelen 3, 4 en 5 van de planregels de zinsnede "en paardenfokkerijen" toegevoegd, zodat op de gronden met een agrarische bestemming, zoals het perceel Boskamp 52, een paardenfokkerij is toegelaten.

Ten slotte heeft de raad de aanduiding "recreatie" ter plaatse van het perceel Sint Hubertseweg ongenummerd verwijderd en de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - overig agrarisch bedrijf" ter plaatse van het perceel Sint Hubertseweg 28 toegevoegd.

Toetsing

4.    Hierna zal de Afdeling aan de hand van de door appellanten naar voren gebrachte zienswijzen beoordelen of de raad met het gewijzigd vaststellen van het plan heeft voldaan aan de opdracht in de tussenuitspraak.

[appellant sub 1] en Landgoed De Dennen

5.    [appellant sub 1] en Landgoed De Dennen hebben in hun zienswijze te kennen gegeven dat zij zich met het besluit van 24 juni 2019 kunnen verenigen. Gelet hierop is geen beroep van rechtswege als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb ontstaan waarop nog dient te worden beslist.

[appellant sub 2]

6.    De Afdeling stelt vast dat met het besluit van 24 juni 2019 niet geheel tegemoet is gekomen aan het beroep van [appellant sub 2] tegen het besluit van 3 april 2017. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb moet zijn beroep daarom worden geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 24 juni 2019.

6.1.    [appellant sub 2] heeft in zijn zienswijze te kennen gegeven dat hij zich niet met het besluit van 24 juni 2019 kan verenigen, voor zover op het perceel Boskamp 52 te Vianen geen paardenhouderij is toegestaan. [appellant sub 2] voert daartoe aan dat dit wenselijk zou zijn met het oog op de beoogde bedrijfsvoering op zijn perceel. [appellant sub 2] voert voorts aan dat hij uit het nader stuk van de raad van 24 januari 2019 voor de eerste zitting mocht afleiden dat de aanduiding "paardenhouderij" aan zijn perceel had moeten zijn toegekend of dat dit alsnog zou gebeuren.

6.2.    De Afdeling overweegt dat [appellant sub 2] in zijn zienswijze tegen het besluit van 24 juni 2019 zijn beroepsgronden heeft uitgebreid met twee nieuwe, niet eerder aangedragen beroepsgronden, die niet zien op de in de tussenuitspraak aan de raad gegeven opdracht. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting, alsmede de rechtszekerheid van de andere partijen, kan in het licht van de goede procesorde niet worden aanvaard dat na een tussenuitspraak nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd die reeds tegen het oorspronkelijke besluit naar voren hadden kunnen worden gebracht. Dit betekent dat de zienswijze van [appellant sub 2] buiten inhoudelijke bespreking blijft.

6.3.    Het beroep van [appellant sub 2] tegen het besluit van 24 juni 2019 is ongegrond.

[appellant sub 3]

7.    [appellant sub 3] heeft in zijn zienswijze te kennen gegeven dat hij zich met het besluit van 24 juni 2019 kan verenigen. Gelet hierop is geen beroep van rechtswege als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb ontstaan waarop nog dient te worden beslist.

Proceskosten

8.    De raad dient ten aanzien van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Over de door [appellant sub 2] gevraagde vergoeding van verletkosten overweegt de Afdeling dat forfaitair zes uren voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van [appellant sub 1] en Landgoed De Dennen is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en Landgoed De Dennen B.V., [appellant sub 2] en [appellant sub 3] tegen het besluit van de raad van de gemeente Cuijk van 3 april 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010, Herziening 2016" gegrond;

II.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Cuijk van 3 april 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010, Herziening 2016", voor zover:

- het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van het perceel gelegen ten zuiden van Heuf 31, kadastraal bekend Cuijk, sectie R, nummer 103;

- ter plaatse van het perceel Boskamp 52 niet een paardenfokkerij is toegelaten;

- het betreft de aanduiding "recreatie" ter plaatse van het perceel Sint Hubertseweg ongenummerd;

- aan het perceel Sint Hubertseweg 28 niet de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - overig agrarisch bedrijf" is toegekend;

III.    verklaart het beroep van [appellant sub 2] tegen het besluit van 24 juni 2019 waarbij het bestemmingsplan "Buitengebied 2010, Herziening 2016" gewijzigd is vastgesteld ongegrond;

IV.    veroordeelt de raad van de gemeente Cuijk tot vergoeding van bij:

a. [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten en verletkosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderd en tweeënnegentig euro), waarvan € 512,00 (zegge: vijfhonderd en twaalf) euro toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

b. [appellant sub 3] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V.    gelast dat de raad van de gemeente Cuijk aan:

a. [appellant sub 1] en Landgoed De Dennen B.V. het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierechten ten bedrage van € 333,00 (zegge: driehonderddrieëndertig euro) vergoedt;

b. [appellant sub 2] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt;

c. [appellant sub 3] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.E. Reichardt, griffier.

w.g. Minderhoud    w.g. Reichardt
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2019

772-694.