Uitspraak 201806221/2/R1


Volledige tekst

201806221/2/R1.
Datum uitspraak: 24 december 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Purmerend,

appellant,

en

de raad van de gemeente Purmerend,

verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 24 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1325, heeft de Afdeling de raad opgedragen de geconstateerde gebreken in het besluit van 31 mei 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Brantjesstraat 2018" te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.

De raad heeft bij besluit van 26 juni 2019 het bestemmingsplan "Brantjesstraat 2018" gewijzigd vastgesteld.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [appellant] een zienswijze naar voren gebracht over het gewijzigd vastgestelde plan.

De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 20 november 2019, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en de raad vertegenwoordigd door M.C. Deinum, M. van der Hout en A. Clements, zijn verschenen.

Overwegingen

Het besluit van 31 mei 2018

1.    De Afdeling heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat het besluit van 31 mei 2018 niet is voorbereid en vastgesteld met de vereiste zorgvuldigheid. Dat besluit is dus vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep van [appellant] tegen dat besluit is gegrond, zodat dat besluit moet worden vernietigd.

Het besluit van 26 juni 2019

Gewijzigd plan

2.    De raad heeft het plan gewijzigd vastgesteld door in artikel 5, lid 5.2, onder d, van de planregels op te nemen dat per bouwvlak maximaal één woning is toegestaan.

Nieuw ecologisch rapport

3.    De raad heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak ook een nieuw ecologisch rapport laten opstellen door het bureau Regelink Ecologie & Landschap. Dat rapport is gebaseerd op een gemeentebreed onderzoek van Regelink naar de flora en fauna uit 2017. In het rapport zijn de resultaten van dat onderzoek opgenomen die gaan over de functies van het plangebied voor aanwezige soorten vleermuizen en huismussen. In het gemeentebrede onderzoek is het plangebied geïnventariseerd vanaf de openbare weg met behulp van onder meer batdetectors voor de vleermuissoorten en verrekijkers voor de vogelsoorten. In het rapport staat dat tijdens het gemeentebrede onderzoek drie soorten vleermuizen zijn aangetroffen in het plangebied: de gewone dwergvleermuis, de ruige dwergvleermuis en de watervleermuis. Deze vleermuissoorten gebruikten het plangebied alleen als foerageergebied. Het plangebied is volgens het rapport geen essentieel foerageergebied voor deze vleermuissoorten. Er zijn tijdens het gemeentebrede onderzoek ook tweemaal foeragerende huismussen in het plangebied waargenomen. Het plangebied is volgens het rapport geen essentieel leefgebied van huismussen. Er zijn tijdens het gemeentebrede onderzoek geen nestlocaties van huismussen aangetroffen. Het rapport komt tot de conclusie dat bij de werkzaamheden ter uitvoering van het plan, waaronder het kappen van acht bomen, de verbodsbepalingen in Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) niet zullen worden overtreden, zodat de Wnb niet in de weg staat van de uitvoerbaarheid van het plan.

Beoordeling

4.    [appellant] betoogt dat het gewijzigde plan nog steeds gebrekkig is. Volgens hem had de raad de procedure voor ontheffing van verbodsbepalingen in de Wnb moeten doorlopen, tenzij de raad op basis van een gedegen rapport motiveert waarom die procedure niet wordt doorlopen. Het nieuwe ecologische rapport is volgens [appellant] geen gedegen rapport.

In de eerste plaats is dit rapport volgens [appellant] niet gedegen, omdat dit rapport niet gebaseerd is op nieuw onderzoek, maar op gegevens van het gemeentebrede onderzoek uit 2017 waarop de quickscan die de raad voor het besluit van 31 mei 2018 gebruikte ook al was gebaseerd. Uit de tussenuitspraak volgt volgens hem dat die quickscan niet voldeed en dat de raad nieuw onderzoek had moeten verrichten. Dat onderzoek had volgens hem moeten bestaan uit een veldonderzoek in het plangebied, omdat Regelink vanaf de openbare weg niet goed kon onderzoeken of in het plangebied beschermde dier- en plantensoorten aanwezig zijn. [appellant] stelt in dit verband dat met vleermuisdetectoren het plangebied vanaf de openbare weg onvoldoende op de aanwezigheid van vleermuizen kan worden onderzocht, omdat het signaal van een vleermuisdetector een beperkte reikwijdte heeft en vanaf de openbare weg niet het volledige plangebied bestrijkt. Als gevolg van de beperkte reikwijdte van vleermuisdetectoren kon Regelink volgens hem vanaf de openbare weg daarmee alleen vaststellen of in het plangebied grote verblijfplaatsen van vleermuizen en essentieel foerageergebied en vliegroutes in het plangebied aanwezig zijn, niet of er kleine verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. Ook kon Regelink volgens [appellant] een bomenkom in het zuidwesten van het plangebied niet zorgvuldig onderzoeken vanaf de openbare weg, terwijl in deze bomenkom verblijfplaatsen van vleermuizen en huismussen aanwezig kunnen zijn. [appellant] betwist ook dat Regelink bij alle onderzoeksrondes het plangebied zowel vanaf het noorden als het zuiden heeft bekeken en beluisterd.

In de tweede plaats is het nieuwe ecologische rapport volgens [appellant] niet gedegen, omdat Regelink het gemeentebrede onderzoek niet heeft verricht in overeenstemming met het Vleermuisprotocol van het Netwerk Groene Bureaus verricht.

In de derde plaats betwijfelt [appellant] of het nieuwe ecologische rapport een betrouwbaar beeld geeft van de resultaten van het gemeentebrede onderzoek uit 2017. Hij wijst er daarbij op dat uit een quikscan op basis van de website florafaunacheck.nl, die Regelink beheert, volgt dat in het plangebied een vliegroute van de gewone dwergvleermuis aanwezig is en functioneel leefgebied van de sperwer. Bij deze quickscan is gebruik gemaakt van de resultaten van het gemeentebrede onderzoek uit 2017. Volgens [appellant] heeft Regelink geen bevredigende verklaring gegeven waarom het nieuwe ecologische rapport afwijkt van deze quickscan.

In de vierde plaats is het nieuwe ecologische rapport volgens [appellant] niet gedegen, omdat in het rapport alleen is ingegaan op de gevolgen voor vleermuizen en huismussen , terwijl andere beschermde dier- en plantensoorten ook aanwezig kunnen zijn in het plangebied. Hij wijst er daarbij op dat in 2009 meer beschermde diersoorten in de nabije omgeving van het plangebied zijn waargenomen. Volgens [appellant] ligt het niet voor de hand dat die diersoorten zijn verdwenen, omdat de situatie in het plangebied sindsdien niet is veranderd. Ook stelt hij dat zijn vrouw verscheidene keren op hun perceel een buizerd heeft waargenomen.

Tot slot is het nieuwe ecologische rapport volgens [appellant] niet gedegen, omdat daarin niet is gekeken naar andere storingsfactoren dan bouwwerkzaamheden, zoals kunstlicht, en niet is overwogen of mitigerende maatregelen nodig zijn. Hij wijst er daarbij op dat de Afdeling onder 7.4 van de tussenuitspraak heeft geoordeeld dat niet duidelijk was op basis waarvan het ecologisch adviesbureau tot de conclusie was gekomen dat een mitigatieplan niet nodig is en of daarbij ook was gekeken naar andere storingsfactoren dan bouwwerkzaamheden, zoals kunstlicht

4.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het nieuwe ecologische rapport deugdelijk is en dat hij zich op basis van dit rapport in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de Wnb niet in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van het plan.

4.2.    De Afdeling overweegt dat de raad niet de procedure voor ontheffing van verbodsbepalingen in de Wnb hoefde te doorlopen. De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in Wnb nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. De raad diende nader onderzoek te laten verrichten om te beoordelen of het plan zal leiden tot overtreding van verbodsbepalingen in de Wnb en zo ja, of ontheffing kan worden verleend. De raad heeft dit gedaan door het nieuwe ecologische rapport te laten opstellen.

4.3.    De Afdeling is van oordeel dat het nieuwe ecologische rapport gedegen is en dat de raad zich op basis van dit rapport in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de Wnb niet in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van het plan.

Uit de tussenuitspraak volgt niet dat Regelink in het nieuwe ecologische rapport geen gebruik mocht maken van de gegevens van het gemeentebrede onderzoek uit 2017 maar opnieuw veldonderzoek en in het bijzonder in het plangebied zelf moest verrichten. De raad heeft aannemelijk gemaakt dat het nieuwe ecologische rapport een betrouwbaar beeld geeft de flora en fauna in de gemeente en de resultaten van het gemeentebrede onderzoek uit 2017 nog steeds valide zijn. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad deugdelijk toegelicht waarom het nieuwe ecologische rapport afwijkt van de quickscan op basis van de website florafaunacheck.nl. De raad heeft toegelicht dat waarnemingen uit het gemeentebrede onderzoek uit 2017 als lijnen en polygonen zijn opgenomen op de website florafaunacheck.nl. Een gebruiker selecteert op deze website een gebied en één of meerdere ingrepen. De website bekijkt vervolgens welke polygonen en lijnen door het geselecteerde gebied geraakt worden en welke soorten en functies daaraan gekoppeld zijn, en of deze een negatief effect kunnen ondervinden van de geselecteerde ingrepen. De soorten en functies waarvan dit het geval is, worden in de resultaten weergegeven. Het kan echter zo zijn dat een gebruiker bij de selectie van een gebied lijnen of polygonen raakt die voor de desbetreffende ingreep niet van belang zijn. In dit geval heeft [appellant] het gehele plangebied geselecteerd op de website floraenfaunacheck.nl, terwijl in het nieuwe ecologische rapport gekeken is naar het gebied waar de werkzaamheden zullen plaatsvinden.

Over de toepasbaarheid van het onderzoek voor het plangebied heeft de raad toegelicht dat Regelink tijdens de onderzoeksrondes het plangebied vanaf vier punten ten noorden en ten zuiden van het plangebied heeft bekeken en beluisterd. De raad heeft met foto’s onderbouwd dat vanaf deze vier punten goed zicht bestaat op het plangebied en de bomen in het plangebied. Ook is niet in geschil dat Regelink in ieder geval bij vier onderzoeksrondes het plangebied zowel vanaf het noorden als het zuiden heeft bekeken en beluisterd. De Afdeling acht aannemelijk dat Regelink het plangebied voldoende kon inspecteren op de aanwezigheid van vleermuizen met behulp van vleermuisdetectoren in combinatie met zicht op het plangebied en kennis over het gedrag van vleermuizen. Weliswaar is niet in geschil dat vleermuisdetectoren een beperkt bereik hebben, maar de raad heeft op de zitting toegelicht dat vleermuizen over een groot gebied zwermen. Het is ook aannemelijk dat Regelink de bomen voldoende kon inspecteren op de aanwezigheid van verblijfplaatsen van huismussen met behulp van verrekijkers.

Uit de door [appellant] gestelde omstandigheid dat het gemeentebrede onderzoek niet in overeenstemming met het Vleermuisprotocol is verricht, volgt niet zonder meer dat sprake is van onzorgvuldigheid in de totstandkoming. Het Vleermuisprotocol is een leidraad bij het onderzoek ten behoeve van een aanvraag om een ontheffing op grond van de Wnb en in deze procedure is zo’n aanvraag niet aan de orde. Bovendien staat in het nieuwe ecologische rapport dat om afwijking van de richtlijnen van het Vleermuisprotocol te ondervangen bij het gemeentebrede onderzoek inventarisaties op de fiets zijn uitgevoerd en een extra ochtendronde is uitgevoerd.

Verder acht de Afdeling het geen gebrek dat in het nieuwe ecologisch rapport niet is ingegaan op andere beschermde dier- en plantensoorten dan vleermuizen en huismussen. Daarbij is van belang dat de raad heeft toegelicht dat het gebied waar de werkzaamheden zullen plaatsvinden alleen potentieel interessant is voor vleermuizen en huismussen. Dit gebied is volgens de raad voor de andere door [appellant] beschermde- dier en plantensoorten geen geschikte habitat, omdat dit gebied voornamelijk uit beschoeide oevers en grasland bestaat dat enkele keren per jaar gemaaid wordt. De raad heeft gewezen op de aard van het perceel, de stedelijke bebouwing aan drie zijden om het plangebied en de ligging van het plangebied naast de Westerweg. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is. Het incidenteel voorkomen van vogels als de buizerd en de sperwer doet niet af aan de conclusies van het nieuwe ecologische rapport.

Op basis van het nieuwe ecologische rapport is aannemelijk dat in het plangebied geen essentieel foerageer- en leefgebied en verblijfplaatsen van vleermuizen en huismussen aanwezig zijn die kunnen worden verstoord door storingsfactoren zoals kunstlicht. Nader onderzoek naar storingsfactoren, zoals door [appellant] gesteld, behoefde daarom niet plaats te vinden.

Het betoog slaagt niet.

5.    [appellant] betoogt dat de raad onrechte niet inzichtelijk heeft gemaakt in hoeverre rekening is gehouden met de stikstofdepositie als gevolg van het plan op een aantal Natura 2000-gebieden die op een paar kilometer van het plangebied liggen. Volgens [appellant] kan hij deze beroepsgrond aanvoeren, omdat het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden evenals het soortenbeschermingsregime in de Wnb is opgenomen.

5.1.    De Afdeling overweegt dat [appellant] hiermee zijn beroepsgronden heeft uitgebreid met een nieuwe, niet eerder aangevoerde beroepsgrond. De beroepsgrond die [appellant] eerder over de Wnb heeft aangevoerd tegen het oorspronkelijke besluit ging alleen over het soortenbeschermingsregime in de Wnb, niet over het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden.     Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting en de rechtszekerheid van de andere partij kan in het licht van de goede procesorde niet worden aanvaard dat na de tussenuitspraak nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd die reeds tegen het oorspronkelijke besluit naar voren hadden kunnen worden gebracht. Dit betekent dat wat [appellant] in dit opzicht aanvoert niet inhoudelijk kan worden besproken.

Conclusie

6.    Het beroep van [appellant] tegen het besluit van 26 juni 2019 is ongegrond.

Proceskosten

7.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Purmerend van 31 mei 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Brantjesstraat 2018" gegrond;

II.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Purmerend van 31 mei 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Brantjesstraat 2018" ;

III.    verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Purmerend van 26 juni 2019 tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan "Brantjesstraat 2018" ongegrond;

IV.    gelast dat de raad van de gemeente Purmerend aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. F.D. van Heijningen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L. van Driel Kluit, griffier.

w.g. Van Heijningen    w.g. Van Driel Kluit
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2019

703.