Uitspraak 201901139/1/A1


Volledige tekst

201901139/1/A1.
Datum uitspraak: 24 december 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant] e.a., wonend te Amsterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 december 2018 in zaak nr. 17/7292 in het geding tussen:

[appellant] en anderen

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 12 mei 2017 heeft het dagelijks bestuur van de bestuurscommissie Stadsdeel Oost aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen en vergroten van de dakopbouw ten behoeve van een broedplaats en ondergeschikte horeca op het perceel [locatie] te Amsterdam (hierna: het perceel).

Bij besluit van 31 oktober 2017 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 27 december 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Vergunninghouder heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 november 2019, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C. Duits, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord vergunninghouder, vertegenwoordigd door mr. M.O. Klaassen, advocaat te Amsterdam, en [gemachtigde B].

Overwegingen

Inleiding

1.    Op het perceel is in het oude Volkskrantgebouw het Volkshotel gevestigd. Het gebouw bestaat uit een hoger gedeelte aan de voorzijde en -haaks hierop- een lager gedeelte aan de achterzijde. Deze achterzijde ligt aan een binnenterrein dat in carrévorm wordt omsloten door woonhuizen in de Grensstraat, Weesperzijde en Gijsbrecht van Aemstelstraat. Het bouwplan waarvoor omgevingsvergunning is verleend ziet op het veranderen en vergroten van de dakopbouw ter plaatse van het lagere gedeelte. In deze dakopbouw zal een broedplaats met ondergeschikte horeca worden gerealiseerd. [appellant] en anderen wonen in de directe nabijheid. Zij hebben bezwaar tegen het veranderen en vergroten van de dakopbouw, omdat zij (verdere) overlast verwachten afkomstig van het Volkshotel en de bijbehorende horeca.

De aangevallen uitspraak

2.    De rechtbank heeft geoordeeld dat zich geen weigeringsgronden voordoen als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) en dat het college de vergunning terecht heeft verleend.

Relevante regelgeving

3.    Artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo luidt:

"Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:

a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;

b. […]

c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;

d. […]

e. […]"

4.    Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Weesperzijdestrook" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Gemengd-5".

4.1.    Artikel 8, lid 8.1, van de planregels luidt:

"De voor Gemengd - 5 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

[…]

c. broedplaats, met dien verstande dat het gezamenlijk bruto vloeroppervlak van deze functie in het gebouw niet meer mag bedragen dan 4.200 m²;

d. bestaande horecaterrassen op de achtste bouwlaag en een nieuw horecaterras op het maaiveld ter plaatse van de aanduiding ‘terras’;

[…]

f. bij deze bestemming behorende tuinen en erven, paden en wegen, in- en uitritten, nutsvoorzieningen, voorzieningen voor de waterhuishouding, ondergeschikte horeca en groen en water."

Artikel 1, lid 1.23, luidt:

"broedplaats gebouw of deel van een gebouw met ruimten voor ateliers, creatieve, culturele of ambachtelijke bedrijfjes, open werkplekken en meetingrooms, al dan niet commercieel."

Artikel 1, lid 1.47, luidt:

"ondergeschikte horeca een horeca-activiteit die ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit, welke uitsluitend toegankelijk is via de hoofdactiviteit en waarvan de openingstijden van de horeca-activiteit zijn aangepast aan de openingstijden van de hoofdactiviteit."

Beoordeling van het hoger beroep

5.    [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat de maximale oppervlakte voor de functie broedplaats (4.200 m²) wordt overschreden. Zij voeren aan dat de ondergeschikte horeca (282 m²) onderdeel is van de hoofdactiviteit broedplaats (4.198 m²). Ook zijn de activiteiten die in de ruimte voor ondergeschikte horeca plaatsvinden als broedplaats aan te merken.

5.1.    Artikel 8, lid 8.1, onder f, van de planregels bevat geen maximale oppervlakte voor ondergeschikte horeca. Evenmin bevat dit artikel, anders dan artikel 4 voor de bestemming "Gemengd-1" en artikel 12 voor de bestemming "Gemengd-9", een specifieke gebruiksregel voor ondergeschikte horeca waarbij de oppervlakte daarvan wordt beperkt. Uit de plantoelichting, onder meer blz. 15, blijkt dat de planwetgever voor de ontwikkelingen in het Volkskrantgebouw een eigen regeling heeft willen vaststellen. De bewoordingen van artikel 8, lid 8.1, van de planregels bieden geen steun voor het oordeel dat de oppervlakte van de ondergeschikte horeca onderdeel is van de oppervlakte die maximaal is toegestaan voor de functie broedplaats. De oppervlakte van de ondergeschikte horeca wordt begrensd doordat uit artikel 1, lid 1.47, van de planregels volgt dat deze ondergeschikt moet zijn aan de hoofdactiviteit.

5.2.    Ten aanzien van het door [appellant] en anderen gestelde afwijkend gebruik van de ondergeschikte horeca overweegt de Afdeling het volgende. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2311), moet bij de toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet slechts worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming van het perceel kan worden gebruikt, maar ook of het bouwwerk met het oog op zodanig gebruik wordt opgericht. Een bouwwerk moet in strijd met de bestemming worden geoordeeld indien redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet.

5.3.    In de memo van 26 april 2017 van SAB met een toelichting op de aanvraag staat dat de ondergeschikte horeca als bedrijfskantine zal gaan dienen voor de broedplaats en geëxploiteerd zal worden door het Volkshotel. De bedrijfskantine is alleen te bereiken via de entree naar de broedplaats en met gebruikmaking van een toegangspas. De openingstijden van de bedrijfskantine worden aangepast aan de openingstijden van de broedplaats. In de bedrijfskantine kunnen presentaties worden gegeven en zij kan ingezet worden als expositie- en ontmoetingsruimte.

Het hiervoor beschreven gebruik als bedrijfskantine is terecht aangemerkt als ondergeschikte horeca als omschreven in artikel 1, lid 1.47, van de planregels. Dat in de bedrijfskantine tevens presentaties kunnen worden gegeven en dat de ruimte bij gelegenheid kan worden ingezet als expositie- en ontmoetingsruimte leidt niet tot een ander oordeel. Hiervoor is van belang dat de bedrijfskantine enkel toegankelijk is met een toegangspas voor gebruikers van de broedplaats en dat de openingstijden van de bedrijfskantine gekoppeld zijn aan de openingstijden van de broedplaats. Uit het voorgaande volgt dat het gebruik van de bedrijfskantine ondersteunend is aan de hoofdfunctie broedplaats. Evenals de rechtbank oordeelt de Afdeling dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de ondergeschikte horeca als broedplaats, zoals omschreven in artikel 1, lid 1.23, van de planregels, zal worden gebruikt. Het college hoefde redelijkerwijs niet aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet.

Het betoog faalt.

6.    [appellant] en anderen betogen voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het project in strijd is met de bestemming "Gemengd-5", omdat balkons alleen ter plaatse van de aanduiding "terras" zijn toegestaan.

6.1.    De Afdeling stelt vast dat op grond van artikel 8, lid 8.1, onder d, van de planregels enkel een nieuw horecaterras op het maaiveld is toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘terras’. De balkons zijn niet op maaiveld gelegen. Ook is aan het perceel geen aanduiding ‘terras’ toegekend. De planregels laten daarom niet toe dat de balkons als horecaterrassen worden gebruikt.

Het college heeft de omgevingsvergunning verleend op basis van de bij de aanvraag ingediende tekeningen. Op een tekening met de exacte indeling en situering van het perceel is met arcering weergegeven dat de oppervlakte voor ondergeschikte horeca 282 m² bedraagt. De buitenruimte met balkons is niet gearceerd op de tekening. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de balkons daarmee niet als terras bij ondergeschikte horeca zijn aangevraagd en ook niet zo zijn vergund. Ook heeft de rechtbank terecht overwogen dat als mocht blijken dat de balkons toch als terras worden gebruikt, dat een kwestie van handhaving betreft.

Het betoog faalt.

7.    [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het veranderen en vergroten van de dakopbouw ten behoeve van de broedplaats en ondergeschikte horeca niet in overeenstemming is met het Bouwbesluit 2012. Zij voeren aan dat ten onrechte is getoetst aan de bouwtechnische eisen voor kantoorfunctie in plaats van industriefunctie.

7.1.    De Afdeling overweegt dat ook als zou worden getoetst aan de eisen voor industriefunctie [appellant] en anderen niet hebben onderbouwd met welke artikelen van het Bouwbesluit 2012 het bouwplan dan in strijd zou zijn. Hierbij is van belang dat de eisen voor een industriefunctie grotendeels dezelfde zijn als de eisen voor een kantoorfunctie. Het betoog geeft daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank het bouwplan in strijd had moeten achten met het Bouwbesluit 2012.

Het betoog faalt.

Slotoverwegingen

8.    Het hoger beroep is ongegrond.

9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.

w.g. Minderhoud    w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2019

270-935.