Uitspraak 201801643/2/R1


Volledige tekst

201801643/2/R1.

Datum uitspraak: 24 december 2019

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante A], gevestigd te Nieuwe Niedorp, en [appellant B] en [appellant C], beiden wonend te Nieuwe Niedorp, gemeente Hollands Kroon (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),

en

de raad van de gemeente Hollands Kroon,

verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 1 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1431, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen twintig weken na de verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 30 november 2017, waarbij de raad het bestemmingsplan "Paadje 12 te Nieuwe Niedorp 2017" heeft vastgesteld, te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Bij beschikking van 17 juli 2019 heeft de Afdeling de bij haar tussenuitspraak bepaalde termijn verlengd tot 30 oktober 2019.

Bij besluit van 26 september 2019 heeft de raad het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld teneinde de gebreken die in de tussenuitspraak zijn geconstateerd te herstellen.

Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [appellant] en Camping Het Witte Hek een zienswijze naar voren gebracht.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Het besluit van 30 november 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Paadje 12 te Nieuwe Niedorp 2017"

Inleiding

1.    Het bij besluit van 30 november 2017 vastgestelde plan voorziet onder meer in de legalisering van bestaande vaste kampeermiddelen, zoals chalets en vakantiewoningen, ter plaatse van Camping Het Witte Hek.

[appellant] exploiteert een melkrundveehouderij in de directe nabijheid van het plangebied ter plaatse van [locatie] te Nieuwe Niedorp.

Overwegingen uit de tussenuitspraak

2.    De Afdeling heeft in de tussenuitspraak vastgesteld dat, hoewel het plan niet voorziet in de realisatie van geurgevoelige objecten in de zin van de Wet geurhinder en veehouderij, er niet zonder meer van kan worden uitgegaan dat ter plaatse een aanvaardbaar verblijfsklimaat kan worden gegarandeerd. Naar het oordeel van de Afdeling in de tussenuitspraak heeft de raad niet afdoende inzichtelijk gemaakt dat ter plaatse van het recreatieterrein ten aanzien van het aspect geur een aanvaardbaar verblijfsklimaat kan worden gerealiseerd.

Verder heeft de Afdeling in de tussenuitspraak overwogen dat ook wat betreft het aspect geluid aan het besluit een zorgvuldigheidsgebrek en motiveringsgebrek kleeft ten aanzien van de vraag of een aanvaardbaar verblijfsklimaat ter plaatse van het recreatieterrein is gegarandeerd.

Voorts heeft de Afdeling over de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid van artikel 3, lid 3.6, van de planregels geoordeeld dat die rechtsonzeker is.

Conclusie beroep tegen besluit van 30 november 2017

3.    De Afdeling ziet gelet op overweging 14.1 van de tussenuitspraak aanleiding om artikel 3, lid 3.6, van de planregels te vernietigen wegens strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Verder ziet de Afdeling gelet op hetgeen is overwogen in de overwegingen 11.3 en 12.1. van de tussenuitspraak, aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 30 november 2017 is vastgesteld in strijd met de artikelen 3:46 en 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), voor zover het betreft de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie". Nu deze bestemming voor het gehele plangebied geldt, zal de Afdeling het besluit tot vaststelling van het gehele plan vernietigen. Het beroep van [appellant] is gegrond.

Het besluit van 26 september 2019 tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan "Paadje 12 te Nieuwe Niedorp 2017"

Opdracht in de tussenuitspraak

4.    De Afdeling heeft in de tussenuitspraak de raad opgedragen om met inachtneming van hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen, hetzij het besluit nader te motiveren, hetzij het besluit te wijzigen door een andere planregeling vast te stellen.

Het besluit van 26 september 2019

5.    Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad het besluit van 26 september 2019 genomen, waarbij het bestemmingsplan is gewijzigd.

Ten aanzien van het aspect geur heeft de raad gesteld dat de plantoelichting is aangepast en dat het plan is aangepast om te borgen dat op het deel van het recreatieterrein dat het dichtst bij de veehouderij van [appellant] ligt het aantal verblijfseenheden afneemt.

Verder heeft de raad wat betreft het aspect geluid gemotiveerd waarom kan worden gesproken van een aanvaardbaar verblijfsklimaat voor de campinggasten.

Voorts heeft de raad de rechtsonzeker bevonden afwijkingsbevoegdheid laten vervallen.

Beroep van rechtswege

6.    De Afdeling merkt op dat het besluit van 26 september 2019 een besluit tot wijziging van het oorspronkelijk bestreden besluit is en ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb onderdeel is van dit geding. Het beroep van [appellant] is van rechtswege mede gericht tegen dit besluit. Hetgeen [appellant] in zijn zienswijze naar voren heeft gebracht, zal de Afdeling aanmerken als de gronden van zijn beroep van rechtswege.

Camping Het Witte Hek die in de hoedanigheid van derdebelanghebbende als partij deelnam aan het geding tussen [appellant] en de raad over het oorspronkelijke besluit, stemt blijkens haar zienswijze in met het besluit van 26 september 2019. Onder deze omstandigheden heeft Camping Het Witte Hek geen belang bij een beroep dat betrekking heeft op het besluit van 26 september 2019, zodat voor Camping Het Witte Hek geen beroep van rechtswege als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb is ontstaan.

Geur

7.    [appellant] wijst erop dat de raad met een aanduiding op de verbeelding heeft beoogd te borgen dat het aantal verblijfseenheden afneemt in het deel van het campingterrein dat het dichtst bij zijn veehouderij ligt. [appellant] betwist, met verwijzing naar kaartmateriaal, dat sprake is van een afname van het aantal verblijfseenheden. Daarom heeft de raad, volgens [appellant], niet geregeld wat hij beoogd heeft te regelen.

7.1.    Naar aanleiding van dit betoog ziet de Afdeling zich gesteld voor de voorvraag of voor het dichtst bij de veehouderij gelegen deel van het campingterrein het maximum aantal toegestane verblijfseenheden is geregeld. Hierover wordt het volgende overwogen.

7.2.    In artikel 3, lid 3.2, onder a, van de planregels wordt het volgende vermeld: "ter plaatse van de aanduiding maximum aantal eenheden zijn maximaal de op de verbeelding aangegeven recreatieve (nacht)verblijfseenheden toegestaan". De Afdeling stelt echter vast dat op de verbeelding de aanduiding "maximum aantal eenheden" niet voorkomt. Daarom komt aan genoemd artikellid geen betekenis toe.

Op de verbeelding is voor een deel van het plangebied de aanduiding "maatvoering: vrijetekst 24" opgenomen. De Afdeling stelt vast dat aan deze aanduiding in de planregels geen betekenis is toegekend. Gelet hierop mist deze aanduiding juridische betekenis.

De Afdeling concludeert dat de raad het maximum aantal toegestane verblijfseenheden niet heeft geregeld binnen het gebied waarin hij dat heeft beoogd te regelen. De raad heeft in zoverre dan ook niet bereikt wat hij heeft beoogd, zodat moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen.

Het betoog slaagt reeds hierom.

Conclusie beroep tegen besluit van 26 september 2019

8.    Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 26 september 2019 is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb, zodat dit besluit dient te worden vernietigd. Het beroep van [appellant] is gegrond.

9.    Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Proceskosten

10.    De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. De Afdeling merkt hierbij op dat [appellant] in het proceskostenformulier heeft aangegeven dat voor het bijwonen van de zitting reiskosten zijn gemaakt voor twee personen. De Afdeling overweegt hierover dat in de regel slechts de reiskosten van één van de vertegenwoordigers in aanmerking komen voor vergoeding. Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat in dit geval een uitzondering daarop wordt gemaakt. Dit betekent dat de raad slechts de reiskosten van één van hen hoeft te vergoeden voor het bijwonen van de zitting.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep tegen het besluit van 30 november 2017, waarbij de raad van de gemeente Hollands Kroon het bestemmingsplan "Paadje 12 te Nieuwe Niedorp 2017" heeft vastgesteld, gegrond;

II.    vernietigt het besluit van 30 november 2017, waarbij de raad van de gemeente Hollands Kroon het bestemmingsplan "Paadje 12 te Nieuwe Niedorp 2017" heeft vastgesteld;

III.    verklaart het beroep tegen het besluit van 26 september 2019, waarbij de raad van de gemeente Hollands Kroon het bestemmingsplan "Paadje 12 te Nieuwe Niedorp 2017" gewijzigd heeft vastgesteld, gegrond;

IV.    vernietigt het besluit van 26 september 2019, waarbij de raad van de gemeente Hollands Kroon het bestemmingsplan "Paadje 12 te Nieuwe Niedorp 2017" gewijzigd heeft vastgesteld;

V.    draagt de raad van de gemeente Hollands Kroon op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel IV. wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

VI.    veroordeelt de raad van de gemeente Hollands Kroon tot vergoeding van bij [appellante A], [appellant B] en [appellant C] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.315,70 (zegge: dertienhonderdvijftien euro en zeventig cent), waarvan € 1.280,- is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

VII.    gelast dat de raad van de gemeente Hollands Kroon aan [appellante A], [appellant B] en [appellant C] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 338,- (zegge: driehonderdachtendertig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzitter, en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

w.g. Helder    w.g. Van Loo

voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2019

418.