Uitspraak 201809466/1/R3


Volledige tekst

201809466/1/R3.
Datum uitspraak: 24 december 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Emmer-Compascuum, gemeente Emmen,

appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Emmen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 oktober 2018 heeft het college het wijzigingsplan "Buitengebied Emmen, Emmen-Compascuum, [locatie A]" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 december 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.T.A.M. van Mierlo, advocaat te Zwolle, en het college, vertegenwoordigd door ing. F. de Jonge en drs. ing. B.M. Bruins, zijn verschenen. Verder is ter zitting [partij], bijgestaan door mr. D. Tanke, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan heeft betrekking op een smalle strook grond die kadastraal bekend is als gemeente Emmen, sectie AB, nummer 1301. De strook grond heeft de vorm van een S-bocht. De bestemming van deze strook grond wordt in het plan gewijzigd van "Verkeer-Weg" naar "Wonen-Voormalige agrarische bebouwing". De reden hiervan is dat het college de bestemming van de strook grond op verzoek van [partij], die sinds 2017 eigenaar is van de grond, in overeenstemming wil brengen met het sinds 1994 aanwezige gebruik ervan als erf/tuin behorend bij de woning aan de [locatie A]. [appellant] heeft een woning en een akkerbouwbedrijf aan de [locatie B] ten zuid-oosten van het perceel [locatie A]. Hij heeft er bezwaar tegen dat het sinds 1994 aanwezige illegale gebruik van de strook grond als erf/tuin door het wijzigingsplan wordt gelegaliseerd, omdat dit leidt tot een versmalling van de Gruinten ten opzichte van het vorige bestemmingsplan. Het bezwaar van [appellant] ziet met name op de  verkeersveiligheid van de weg.

Privaatrechtelijke overeenkomst

2.    [appellant] betoogt dat bij de verkoop door de gemeente van de strook grond aan [partij] in 2017 ten onrechte door de gemeente is verklaard dat het haar onbekend is dat het gebruik ervan als groenstrook niet is toegestaan op publiek- of privaatrechtelijke gronden. Hiertoe stelt [appellant] dat het de gemeente bekend was dat dit gebruik niet was toegestaan, omdat dit in strijd was met de verkeersbestemming in het toen geldende bestemmingsplan.

2.1.    In het kader van deze procedure moet worden beoordeeld of het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd is met het recht. Deze door [appellant] aangevoerde beroepsgrond heeft betrekking op privaatrechtelijk handelen van de gemeente Emmen voorafgaand aan de vaststelling van het wijzigingsplan waarbij de strook grond bij het perceel [locatie A] door de gemeente is verkocht aan [partij]. De Afdeling kan in deze procedure geen oordeel geven over de rechtmatigheid van deze  privaatrechtelijke overeenkomst, ter zake waarvan de burgerlijke rechter bevoegd is. Deze beroepsgrond kan de rechtmatigheid van het wijzigingsplan niet aantasten.

Het betoog faalt.

Verkeersveiligheid

3.    [appellant] richt zich tegen het wijzigingsplan, omdat de Gruinten daardoor wordt versmald. Hij betoogt dat aan het wijzigingsplan geen onderzoek ten grondslag ligt waaruit volgt dat dit in verband met de verkeersveiligheid verantwoord is. Hij wijst erop dat de Gruinten in de bocht nu 4,5 m breed is en voor het overige 3,1 m, terwijl een erftoegangsweg volgens de normen van de CROW 4,8 m breed behoort te zijn. Een verdere versmalling is volgens hem met het oog op de verkeersveiligheid onaanvaardbaar. In dit verband wijst hij op het in zijn opdracht uitgevoerde onderzoek "Verkeersveiligheid Gruinten (Emmer-Compascuum)" van Bureau de Groot Volker van 18 oktober 2018. Op de strook grond staat nu een haag die kort op de weg is geplaatst. Het zicht in de bocht is hierdoor slecht. (Landbouw)verkeer kan elkaar in de bocht niet passeren. Ook voor fietsers en voetgangers is de weg gevaarlijk. [appellant] wil dat de haag wordt teruggeplaatst naar de kadastrale eigendomssituatie van voor 2017 en wil dat de berm weer toegankelijk wordt voor verkeer.  [appellant] betoogt dat het college met de belangen van omwonenden en weggebruikers in het geheel geen rekening heeft gehouden en slechts gewicht heeft toegekend aan het belang van [partij] dat de planologische situatie in overeenstemming wordt gebracht met de eigendomssituatie en het feitelijke gebruik. Hij voert aan dat het college vooringenomen handelt en in strijd met artikel 2.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Ook betoogt hij dat niet is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden in artikel 77, eerste lid, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied Emmen". Hij voert tevens aan dat de wijzigingsbevoegdheid niet is bedoeld voor een situatie als deze.

3.1.    Het college stelt dat de strook grond voorafgaand aan de vestiging van het akkerbouwbedrijf van [appellant] al door [partij] als erf/tuin in gebruik is genomen en dat het plan deze situatie als zodanig beoogt te bestemmen. Van vooringenomenheid is volgens het college geen sprake. Het college stelt op basis van verkeerstellingen dat de weg niet intensief wordt gebruikt, voornamelijk wordt gebruikt door landbouwverkeer en dat na de S-bocht slechts één woning wordt ontsloten via de Gruinten. Het college acht het dan ook aanvaardbaar dat in dit geval niet wordt voldaan aan de door de CROW geadviseerde norm voor de breedte van een erftoegangsweg. Het college stelt dat de bocht in de Gruinten inderdaad enigszins onoverzichtelijk is, maar ontkent dat deze verkeersonveilig is. Hij stelt ook dat de Bomenverordening een mogelijkheid biedt om te verplichten tot het snoeien van beplanting wanneer die beplanting leidt tot een verkeersonveilige situatie.

3.2.    Artikel 77.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied Emmen" luidt als volgt: "Burgemeester en wethouders kunnen op basis van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen door het verschuiven van de bestemmingsgrenzen tot maximaal 5 meter waarbij de grond wordt bestemd voor dezelfde doeleinden als waarvoor de grond is bestemd waaraan deze wordt toegevoegd;"

Artikel 77.2 luidt: "De wijziging dient het functioneren van omliggende bestemmingen niet aan te tasten. In de afweging om conform artikel 3.6 het bestemmingsplan te wijzigen dient in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, milieusituatie, archeologie en cultuurhistorie, ecologie, water, verkeer, agrarische belangen, ruimtelijke en landschappelijke inpassing, het functioneren van het watersysteem, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht te worden genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad kan de wijziging niet plaatsvinden."

3.3.    Artikel 2:4, eerste lid, van de Awb luidt: "Het bestuursorgaan vervult zijn taak zonder vooringenomenheid."

3.4.    In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college bij het vaststellen van het wijzigingsplan vooringenomen is geweest en in strijd heeft gehandeld met artikel 2:4, eerste lid, van de Awb. Het enkele feit dat het college met het plan heeft beoogd de bestaande situatie te legaliseren is daarvoor onvoldoende. Het college heeft - anders dan [appellant] betoogt - beoordeeld of het voor gebruikers van de Gruinten ruimtelijk aanvaardbaar is om de sinds 1994 aanwezige feitelijke situatie als zodanig te bestemmen. Het college stelt dat dit het geval is, onder meer vanwege de omstandigheid dat de weg niet intensief wordt gebruikt. De Afdeling overweegt dat het college dus met meer belangen rekening heeft gehouden dan het belang van [partij] dat de planologische situatie in overeenstemming wordt gebracht met de eigendomssituatie en het feitelijke gebruik.

De Afdeling overweegt verder dat niet valt in te zien waarom de wijzigingsbevoegdheid in artikel 77.1, eerste lid, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied Emmen" hier niet van toepassing zou zijn. [appellant] heeft ook niet aangegeven waarom de bevoegdheid niet is bedoeld voor een situatie zoals hier aan de orde is. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college in zijn besluit bovendien de agrarische belangen en het aspect verkeer voldoende meegenomen in zijn afweging, zodat is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarde in artikel 77.2, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied Emmen". In dit verband is van belang dat het college zich op het standpunt stelt dat geen verkeersonveilige of anderszins onaanvaardbare situatie optreedt, omdat de Gruinten niet intensief wordt gebruikt. Slechts ongeveer 80 voertuigen maken per etmaal gebruik van de weg. Ook stelt het college zich op het standpunt dat er verkeersmaatregelen genomen kunnen worden om de situatie overzichtelijker te maken. Als suggestie is ter zitting de aanbeveling gedaan om een verkeersspiegel te plaatsen die het zicht in de bocht verbetert. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het vanwege het aspect verkeersveiligheid of vanwege agrarische belangen niet aanvaardbaar is om de reeds lang bestaande feitelijke situatie als zodanig te bestemmen.

De betogen falen.

Toegang natuurgebied

4.    Verder voert [appellant] aan dat door beplanting die is aangebracht door Hagenaar de inrit die toegang geeft tot het achtergelegen natuurgebied "De Runde" niet vrij is, waardoor bezoekers van het natuurgebied uitwijken naar de uitrit van [appellant].

4.1.    Ter zitting is de Afdeling gebleken dat ongeveer 60 m ten noorden van de woning van [partij] een weg loopt die toegang biedt tot natuurgebied "De Runde", zodat niet is gebleken van een noodzaak om gebruik te maken van de uitrit van [appellant].

Het betoog faalt.

Algemene Plaatselijke Verordening

5.    [appellant] betoogt dat het wijzigingsplan in strijd is met artikel 2.6, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Emmen 2017 (hierna: APV).

5.1.    Artikel 2.6, eerste lid, van de APV luidt: "Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, indien:

a. het gebruik schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg; of

b. het gebruik niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand."

5.2.     De Afdeling overweegt dat artikel 2.6, eerste lid, van de APV er niet aan in de weg staat dat het gebruik van een beperkt gedeelte van de Gruinten als weg met het wijzigingsplan wordt gewijzigd in erf/tuin behorend bij de woning aan de [locatie A]. Zoals hiervoor in 3.4 is overwogen heeft het college ook rekening gehouden met de belangen die artikel 2.6, eerste lid, van de APV beoogt te beschermen.

Het betoog faalt.

Conclusie

6.    Het beroep is ongegrond.

Proceskosten

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, griffier.

w.g. Daalder    w.g. Priem
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2019

646.