Uitspraak 201807048/2/R1


Volledige tekst

201807048/2/R1.
Datum uitspraak: 24 december 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], gevestigd te [plaats],

en

de raad van de gemeente Oude IJsselstreek,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 juni 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Oude IJsselstreek 2017" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft onder meer [appellante] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 oktober 2019, waar onder meer [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door J. Stieber, zijn verschenen.

De Afdeling heeft de behandeling van het beroep van [appellante] na de zitting afgesplitst van zaak nr. 201807048/1/R1. De behandeling van de overige beroepen tegen het besluit van 28 juni 2018 is onder het hiervoor genoemde zaaknummer voortgezet.

Na het sluiten van het onderzoek heeft de Afdeling het onderzoek heropend.

[appellante] en de raad hebben een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft nadat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, binnen een door haar gestelde termijn had verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht.

Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1.    In 2005 zijn de gemeenten Gendringen en Wisch samengevoegd tot de gemeente Oude IJsselstreek. Het bestemmingsplan voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor het buitengebied van de gemeente, ter vervanging van de bestaande planregelingen. Het nieuwe plan is overwegend conserverend van aard.

[appellante] richt zich tegen het plandeel voor [locatie] te Westendorp. Zij kan zich niet verenigen met de in het plan opgenomen maximale oppervlakte voor bebouwing en voert ook aan dat de in het plan voor haar perceel opgenomen maximale bouwhoogte te laag is.

Toetsingskader

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Maximale oppervlakte

3.    [appellante] kan zich niet verenigen met de in het plan opgenomen maximale oppervlakte voor bebouwing. Deze is te krap gelet op de bestaande bebouwing. Bij de vaststelling van het voorgaande bestemmingsplan "Buitengebied Wisch 2004" is volgens [appellante] ingestemd met het gebruik van alle voormalige agrarische bedrijfsbebouwing ten behoeve van het dakdekkersbedrijf. In het bestreden besluit is een kleiner maximaal toegestaan bebouwingsoppervlak opgenomen, namelijk 800 m2. Feitelijk was er op het perceel meer dan 800 m2 bebouwing aanwezig, namelijk 1.320 m2. Het toestaan van een groter maximaal bebouwingsoppervlak is volgens [appellante] niet strijdig met provinciaal beleid.

3.1.    In het plan is aan het perceel [locatie] te Westendorp de bestemming "Bedrijf" toegekend met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - dakdekkersbedrijf" en de aanduiding "maximum bebouwd oppervlak: 800 m2".

Artikel 5, lid 5.1, van de planregels luidt:

"5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. één bedrijf per bestemmingsvlak voor bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten;

b. alsmede ten behoeve van:

[…]

11. een dakdekkersbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - dakdekkersbedrijf';

[…]."

Lid 5.2.1 luidt:

"Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

a. gebouwen, bedrijfswoningen en bijbehorende gebouwen bij een bedrijfswoning moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd;

b. het bebouwde oppervlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)' is aangegeven."

3.2.    In het vorige bestemmingsplan "Buitengebied Wisch 2004" was aan het perceel [locatie] te Westendorp de bestemming "Agrarisch gebied" toegekend met de dubbelbestemming "Wonen".

Niet in geschil is dat het ter plaatse uitoefenen van een dakdekkersbedrijf op grond van dat bestemmingsplan niet bij recht was toegestaan.

3.3.    Ter zitting heeft de raad gewezen op een ten behoeve van [appellante] afgegeven vrijstelling van de bepalingen van het vorige bestemmingsplan voor het gebruik van alle voormalige agrarische bedrijfsbebouwing voor het dakdekkersbedrijf. Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend en verzocht om toezending van een afschrift van deze vrijstelling. De raad heeft bij brief van 24 oktober 2019 daarop gereageerd. Volgens de raad heeft de raad van de toenmalige gemeente Wisch bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Wisch 2004" besloten om in te stemmen met het gebruik van alle bestaande voormalige agrarische bebouwing op het perceel [locatie] voor het dakdekkersbedrijf van [appellante], via toepassing van de daarvoor in het bestemmingsplan opgenomen vrijstellingsregeling. Met dat besluit heeft de raad destijds beoogd, aldus de raad in die brief, om na vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Wisch 2004" door het college van burgemeester en wethouders gebruik te laten maken van de vrijstellingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 29, tweede lid, van de planvoorschriften bij dat bestemmingsplan. De raad heeft evenwel geconstateerd dat zo’n vrijstelling niet in het archief aanwezig is. Daarbij is tevens gebleken dat na vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Wisch 2004" gedeputeerde staten goedkeuring hebben onthouden aan dat artikel 29, tweede lid. Naar nu blijkt is zo’n vrijstelling nooit verleend, aldus de raad. Wel heeft volgens de raad de gemeente na vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Wisch 2004" gehandeld in lijn met het genoemde raadsbesluit, door de bedrijfsactiviteiten van [appellante] in de bestaande voormalige agrarische bebouwing op [locatie] toe te staan, dan wel te gedogen.

3.4.    De raad heeft het bij het bestemmen van de bedrijfsactiviteiten van [appellante] op de manier waarvoor hij in dit plan heeft gekozen noodzakelijk geacht om het toegestane maximum aan bebouwd oppervlak te beperken tot 800 m2. De bedrijfswoning en de daarbij behorende bijgebouwen hebben een oppervlakte van 300 m2. Hierdoor resteert er 500 m2 aan toegestane bedrijfsbebouwing. Deze oppervlakte is in lijn met de in 2011, na een brand op het perceel van appellante, verleende principemedewerking aan een nieuwbouwplan voor 500 m2 bedrijfsbebouwing, in combinatie met sloop van de toen resterende bedrijfsbebouwing van ongeveer 500 m2. De sloopopgave van 50% is conform het beleid voor vrijkomende agrarische bebouwing (hierna: VAB-beleid). De principemedewerking is onder andere bevestigd in een brief van 14 juli 2015. Het alsnog toestaan van een groter bebouwd oppervlak voor bedrijfsbebouwing sluit volgens de raad niet aan bij de genoemde principemedewerking en het VAB-beleid. Het overschot aan toegestane bebouwing op het bedrijfsperceel valt volgens de raad onder het overgangsrecht zoals neergelegd in artikel 46 van de planregels en het gebruik daarvan voor het dakdekkersbedrijf mag worden voortgezet. Nieuwbouw is, aldus de raad, alleen mogelijk in combinatie met sloop van de voormalige agrarische bebouwing, zoals in 2011 met de principemedewerking is beoogd.

3.5.    Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid het toegestane maximum aan bebouwd oppervlak kunnen beperken tot 800 m2. Onder het vorige plan was op het perceel van [appellante] een dakdekkersbedrijf niet bij recht toegestaan. Gebruik van de daar aanwezige bedrijfsbebouwing voor het dakdekkersbedrijf was dus ook niet planologisch mogelijk gemaakt. Weliswaar was het kennelijk de bedoeling van de raad van de voormalige gemeente Wisch om voor het gewenste gebruik een vrijstelling te verlenen, maar dat is niet gebeurd. [appellante] erkent in haar reactie op de brief van de raad van 24 oktober 2019 dat een besluit hierover ontbreekt. Voor zover [appellante] aan de gang van zaken rond de totstandkoming van het vorige plan aanspraken meent te ontlenen op een groter oppervlak aan bedrijfsbebouwing ten behoeve van het dakdekkersbedrijf, overweegt de Afdeling dat [appellante] uit die gang van zaken had kunnen afleiden dat alvorens gebruik van bebouwing voor het dakdekkersbedrijf in overeenstemming met het planologisch regime zou zijn, gebruik zou moeten worden gemaakt van een in het plan opgenomen vrijstellingsbevoegheid. Dat volgens [appellante] met de destijds door de raad ingenomen standpuntbepaling een en ander "geregeld" was, maakt dat niet anders. De gestelde omstandigheid dat het provinciaal beleid nu nieuwbouw voor een niet-agrarische activiteit niet meer uitsluit, wat daar ook van zij, betekent niet dat de raad extra bebouwing op het perceel planologisch mogelijk moet maken.

Het betoog slaagt niet.

Maximale bouwhoogte

4.    [appellante] betoogt dat de in het plan voor haar perceel opgenomen maximale bouwhoogte te laag is. Het verzoek om de toegestane goot- en nokhoogte aan te passen lijkt inhoudelijk niet te zijn beoordeeld omdat er niets over wordt gezegd in de beantwoording van de zienswijze. Gelet op de toegestane maatvoering bij bedrijfsbestemmingen in de omgeving is er sprake van willekeur en kan er daarom geen sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. In dit verband wijst [appellante] op de percelen Perebolterweg 12 te Westendorp met een goothoogte van 5 m en een nokhoogte van 8 m, Stubbelderweg 2 N001 te Varsseveld met een nokhoogte van 12 m en Lankerdijk 3B te Westendorp met een goothoogte van 5 m en een nokhoogte van 9 m.

4.1.    Artikel 5, lid 5.2.2, van de planregels luidt:

"5.2.2 bedrijfsgebouwen

a. de goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m) is aangegeven;

b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m) is aangegeven."

Op het perceel [locatie] is via een aanduiding een maximale bouwhoogte van 8 m en een maximale goothoogte van maximaal 3 m mogelijk gemaakt.

4.2.    De raad stelt dat in de voorgestelde beantwoording van de zienswijze die is gevoegd bij de brief van het college van burgemeester en wethouders van 27 maart 2018 aan [appellante] niet is ingegaan op het verzoek om een hogere goot- en nokhoogte. Het college heeft evenwel op 15 mei 2018 de Nota zienswijzen en de Nota ambtshalve wijzigingen in gecorrigeerde vorm toegestuurd aan de raad. Daarbij is onder andere alsnog de inhoudelijke beoordeling van het verzoek van [appellante] om een hogere goot- en nokhoogte weergegeven. Bij e-mail van 26 juni 2018 is [appellante] hierover geïnformeerd. De raad stelt voorts dat het bestemmingsplan een overwegend conserverend karakter heeft en dat in beginsel de feitelijke planologische situatie is vastgelegd. Van willekeur is volgens de raad geen sprake. Er is bij de vaststelling van het plan uitgegaan van de feitelijke planologische situatie ter plaatse en rekening gehouden met concrete initiatieven. Gezien de ligging van het perceel van [appellante] in het buitengebied en de gevolgen van hogere bouwhoogtes voor het landschap, wilde de raad daar niet op voorhand een hogere goot- en bouwhoogte toestaan. Bovendien had [appellante] geen concreet bouwplan ingediend waarvoor de gevraagde goot- en bouwhoogte van respectievelijk 5 en 9 m noodzakelijk is. Indien in de toekomst alsnog een concreet bouwplan wordt ingediend waarvoor overschrijding van de nu toegestane goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 en 8 m noodzakelijk wordt geacht, zal op dat moment worden beoordeeld of en onder welke voorwaarden daaraan medewerking kan worden verleend, aldus de raad.

Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ten tijde van de vaststelling van het plan voor het mogelijk maken van een hogere bouw- en goothoogte op het perceel van [appellante] geen aanleiding was.

4.3.    De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de percelen in de omgeving waarmee [appellante] haar situatie vergelijkt, verschillen van de aan de orde zijnde situatie. In die gevallen gaat het om een toegestane grotere hoogte voor agrarisch gebruikte gebouwen. In wat [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellante] genoemde situaties niet overeenkomen met de nu aan de orde zijnde situatie.

4.4.    Het betoog slaagt niet.

Conclusie

5.    Het beroep is ongegrond.

Proceskosten

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. B.J. Schueler en mr. D.A. Verburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.

w.g. Van Altena    w.g. Zwemstra
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2019

91.