Uitspraak 201805707/1/A2


Volledige tekst

201805707/1/A2.
Datum uitspraak: 18 december 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten], wonend te Bergen (NH),

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 1 juni 2018 in zaak nr. 16/1809 in het geding tussen:

[appellanten]

en

het college van burgemeester en wethouders van Bergen (NH).

Procesverloop

Bij besluit van 12 november 2015 heeft het college een verzoek van [appellanten] om een voorschot op de toegekende tegemoetkoming in planschade afgewezen.

Bij besluit van 16 maart 2016 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 1 juni 2018, voor zover hier van belang, heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellanten] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting, gevoegd met zaken nrs. 201805427/1/A2, 201805428/1/A2, 201805656/1/A2, 201805447/1/A2, 201805623/1/A2, 201805618/1/A2, 201805723/1/A2, 201805416/1/A2, 201805442/1/A2, 201805422/1/A2, 201805423/1/A2, 201805437/1/A2, 201805740/1/A2, 201805443/1/A2, 201805439/1/A2, 201805657/1/A2, 201805670/1/A2, 201805671/1/A2, 201805620/1/A2, 201805414/1/A2 en 201805645/1/A2, behandeld op 4, 5 en 8 juli 2019, waar

[appellanten], vertegenwoordigd door [gemachtigde], vergezeld van

[gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. W. de Vis, advocaat te Alkmaar, en mr. P.J.M. Hink, vergezeld van mr. T. ten Have, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellanten] zijn eigenaar van de percelen [locaties] in Bergen, kadastraal bekend sectie […], nummers […]. Op deze percelen zijn gelegen een woning met garage, een bedrijfspand dat in gebruik is als een wasserij/verhuurbedrijf linnen en een bijgebouw.

2.    [appellanten] hebben bij brief van 30 mei 2014 een verzoek om een tegemoetkoming in planschade ingediend bij het college. Zij hebben gesteld planschade te lijden als gevolg van de op 12 juni 2009 in werking getreden bestemmingsplan "Bergen, Dorpskern Zuid". Voorheen gold het "Uitbreidingsplan gemeente Bergen N.H. 1937".

Bij besluit van 4 juni 2015, gehandhaafd bij besluit van 20 november 2015, heeft het college [appellanten] een tegemoetkoming in de planschade van € 690.000,00 in de vorm van compensatie in natura toegekend.

3.    Bij brief van 1 oktober 2015 hebben [appellanten] het college verzocht om een voorschot op de toegekende tegemoetkoming in planschade. Zij hebben gesteld dat het college niet de gehele schade in natura kan compenseren en daarom in ieder geval de wettelijke rente dient te vergoeden. [appellanten] hebben het college daarom verzocht om de wettelijke rente als voorschot toe te kennen.

4.    Het college heeft het verzoek ter advisering voorgelegd aan Ten Have Advies v.o.f. In een advies van 2 november 2015 heeft Ten Have geadviseerd het verzoek af te wijzen, omdat de tegemoetkoming in planschade volledig in natura wordt gecompenseerd. Daarnaast heeft Ten Have erop gewezen dat ingevolge artikel 6.1.3.7, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) alleen een voorschot kan worden toegekend voorafgaand aan een besluit op een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade. In dit geval is echter al een besluit op het verzoek om een tegemoetkoming in planschade genomen. Tot slot blijkt uit het verzoek niet van een belang dat een voorschot vordert, aldus Ten Have.

5.    Bij het besluit van 12 november 2015, gehandhaafd bij het besluit van 16 maart 2016, heeft het college op basis van dit advies het verzoek van [appellanten] om een voorschot afgewezen.

6.    De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 16 maart 2016 ongegrond verklaard.

Hoger beroep

7.    [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet in aanmerking komen voor een voorschot. Volgens [appellanten] kan de planschade niet volledig in natura worden gecompenseerd.

7.1.    Artikel 6.1.3.7, eerste lid, van het Bro luidt:

Het bestuursorgaan kent de aanvrager op diens schriftelijke aanvraag een voorschot toe indien hij naar redelijke verwachting in aanmerking komt voor een tegemoetkoming en zijn belang naar het oordeel van het bestuursorgaan zodanig voorschot vordert. Het bestuursorgaan beslist op de aanvraag, gehoord de adviseur.

7.2.    Bij het besluit van 4 juni 2015, gehandhaafd bij het besluit van 20 november 2015, heeft het college besloten de door [appellanten] geleden planschade van € 690.000,00 volledig te compenseren in natura. De rechtbank heeft bij uitspraak van 1 juni 2018 (15/5387) het beroep tegen het besluit van 20 november 2015 ongegrond verklaard en die uitspraak van de rechtbank is bij uitspraak van de Afdeling van heden bevestigd (zaak nr. 201805414/1/A2). Hiermee is de volledige compensatie in natura in rechte komen vast te staan en komen [appellanten] al om die reden niet voor een voorschot in aanmerking.

Het betoog faalt.

8.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.

9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Jansen, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Jansen
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2019

609.