Uitspraak 201903348/1/A1


Volledige tekst

201903348/1/A1.
Datum uitspraak: 18 december 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B], wonend te Dordrecht, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant])

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 maart 2019 in zaken nrs. 19/811 en 19/319 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht.

Procesverloop

Bij besluit van 23 mei 2018 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een woning op het perceel [locatie 2] te Dordrecht (hierna: het perceel).

Bij besluit van 7 december 2018 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 20 maart 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

[vergunninghouder] en het college hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 december 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. P.R. Botman, advocaat te Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. P. Groeneveld, zijn verschenen. Voorts zijn [vergunninghouder] en [gemachtigde] ter zitting als belanghebbenden gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellant] woont op het perceel [locatie 1], naast het perceel waarop de omgevingsvergunning betrekking heeft.

2.    [vergunninghouder] wil op het perceel aan de [locatie 2] te Dordrecht een vrijstaande woning bouwen. De woning bestaat uit een hoofdgebouw met twee bouwlagen, met aan de zijkant een aanbouw bestaande uit één bouwlaag. De aanbouw bestaat uit een deel dat als een keuken/eetkamer zal worden gebruikt, alsmede een daarvan door een scheidingsconstructie gescheiden deel dat als berging zal worden gebruikt. Op de bij de (gewijzigde) aanvraag om omgevingsvergunning behorende bouwtekening is het deel van de aanbouw voor de keuken/eetkamer aangeduid als bijbehorend bouwwerk en het deel voor de berging is aangeduid als vergunningvrij.

3.    Aan het bij besluit van 7 december 2018 in stand gelaten besluit van 23 mei 2018 heeft het college ten grondslag gelegd dat geen van de weigeringsgronden in artikel 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) zich voordoen, zodat de aanvraag niet kan worden geweigerd. De aanbouw voor de keuken/eetkamer kan volgens het college worden vergund als bijbehorend bouwwerk op grond van artikel 18.2.3, aanhef en onder b, van de planregels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Dubbeldam".

4.    De rechtbank heeft het door [appellant] tegen het besluit van 7 december 2018 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Zij komt onder meer tot het oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan, wat betreft het door [appellant] aangevoerde, niet in strijd is met artikel 2.10 van de Wabo.

Wettelijk kader

5.    Artikel 1.26 van de planregels luidt:

"bijgebouw: een gebouw dat zowel in bouwkundig, als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw."

Artikel 1.27 van luidt:

"bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak."

Artikel 1.33 luidt:

"hoofdgebouw: een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken."

Artikel 18.2.2 luidt:

"Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

a. hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

(…).

Artikel 18.2.3 luidt:

Voor bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

a. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 3 m, met dien verstande dat aan de achterkant en zijkant van de woning tot een diepte van maximaal 2,5 m buiten de aanduiding 'bouwvlak' een bouwhoogte is toegestaan van 0,30 m boven de vloer van de eerste verdieping tot een maximum van 4 m of als de woning lager is, tot de bouwhoogte van de woning;

b. het gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 50% van het bouwperceel, het hoofdgebouw niet meegerekend, tot een maximum van 50 m2;

(…).

Bespreking van het hoger beroep

6.    [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Volgens hem is het gedeelte van de woning waarin de keuken is gesitueerd te kwalificeren als onderdeel van het hoofdgebouw. De rechtbank heeft dit gedeelte volgens [appellant] ten onrechte als bijbehorend bouwwerk gekwalificeerd. Wanneer dit gedeelte als hoofdgebouw wordt gekwalificeerd, dan had het volgens hem binnen het bouwvlak gesitueerd moeten zijn. Voor een toelichting op de uitleg van de begrippen bijbehorend bouwwerk en hoofdgebouw verwijst [appellant] naar de nota van toelichting bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor).

6.1.    Uit de gewijzigde bouwtekeningen van 3 december 2018 blijkt dat het gedeelte van het bouwplan dat bestemd is voor de keuken/eetkamer, is aangevraagd en vergund als bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 1.27 van de planregels. Op grond van artikel 18.2.3 van de planregels is het bouwen van een bijbehorend bouwwerk buiten het bouwvlak toegestaan. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de definitie van bijbehorend bouwwerk geen beperkingen kent ten aanzien van het gebruik. Uit de definitie in artikel 1.27 volgt immers dat een bijbehorend bouwwerk ook een uitbreiding van een hoofdgebouw kan zijn. Dat is anders bij de definitie van het begrip bijgebouw, als bedoeld in artikel 1.26 van de planregels. Daaruit volgt dat een bijgebouw zowel in bouwkundig als in functioneel opzicht ondergeschikt dient te zijn aan het hoofdgebouw. Uit de definitie van hoofdgebouw kan niet worden afgeleid dat het niet zou zijn toegestaan om het bijbehorende bouwwerk te gebruiken als keuken/eetkamer. Bovendien volgt uit de definitie van hoofdgebouw niet dat een hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen binnen het bouwvlak moet worden opgericht. De verwijzing van [appellant] naar de definities van hoofdgebouw en bijbehorend bouwwerk in het Bor en wat daarover is opgenomen in de daarbij behorende nota van toelichting, is in dit geval niet relevant, omdat de vraag aan de orde is of het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Het door [appellant] eerst ter zitting gestelde dat artikel 1.33 van de planregels onverbindend is, omdat de definitie van hoofdgebouw in de planregels niet gelijk is aan de definitie van hoofdgebouw in artikel 1 van bijlage II van het Bor, wordt niet gevolgd. De planwetgever hoeft artikel 1 van bijlage II van het Bor niet in acht te nemen bij de vaststelling van een bestemmingsplan.

De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het bouwplan, wat betreft het door [appellant] aangevoerde, in strijd is met artikel 2.10 van de Wabo.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.D. Kamphorst-Timmer, griffier.

w.g. Van Ravels    w.g. Kamphorst-Timmer
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2019

776.