Uitspraak 201903214/1/A1


Volledige tekst

201903214/1/A1.
Datum uitspraak: 18 december 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Den Haag,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 31 oktober 2018 heeft het college zijn beslissing om op 22 oktober 2018 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: Afvalstoffenverordening 2010) aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellante] komt.

Bij besluit van 1 april 2019 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 december 2019, waar het college, vertegenwoordigd door mr. S. Blankenstein, is verschenen.

Overwegingen

1.    Op 22 oktober 2018 heeft een toezichthouder van de gemeente op de Landzijde ter hoogte van lichtmast 1 naast de inzamelvoorziening een doos aangetroffen. Op de doos zat een etiket met de naam en het adres van [appellante]. Het college heeft haar daarom aangemerkt als overtreder ten laste van wie de kosten van de bestuursdwang kunnen worden gebracht.

2.    [appellante] betoogt dat zij niet de overtreder is. Zij stelt dat zij niet degene is geweest die de aangetroffen doos naast de inzamelvoorziening heeft gezet. Zij heeft de doos in de gang van haar portiek gezet en stelt dat zij daar geen toezicht op kan houden. Zij weet niet hoe de doos naast de inzamelvoorziening is terechtgekomen. Wellicht heeft een derde de doos meegenomen en verplaatst, aldus [appellante].

2.1.    Artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt:

"Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt."

Artikel 5:25, eerste lid, van de Awb luidt:

"De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen."

Artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening 2010 luidt: "Het college kan aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt."

Artikel 9, eerste lid, luidt:

"Het is de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid, een inzamelmiddel of inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via het betreffende inzamelmiddel of de betreffende inzamelvoorziening of het betreffende brengdepot."

Artikel 4 van het Uitvoeringsbesluit luidt:

"Op grond van artikel 4 van de verordening worden de volgende inzamelmiddelen en voorzieningen aangewezen voor:

[…]

4. Oud papier en karton: de vanwege de gemeente verstrekte minicontainers, benevens de vanwege de gemeente geplaatste bovengrondse en ondergrondse containers;

[…]"

2.2.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.

2.3.    Niet in geschil is dat de doos van [appellante] afkomstig is, zodat het college er vanuit mocht gaan dat [appellante] de overtreder is, tenzij zij aannemelijk maakt dat zij niet degene is geweest die de doos verkeerd ter inzameling heeft aangeboden. [appellante] heeft dit niet aannemelijk gemaakt. De enkele stelling dat zij de doos in de portiek heeft gezet, en niet weet hoe de doos is terecht gekomen naast de inzamelvoorziening, is daarvoor onvoldoende. Door de doos onbeheerd achter te laten in de portiek, heeft zij bovendien het risico genomen dat een ander de doos zou meenemen en verkeerd zou aanbieden ter inzameling. Daarmee heeft zij in strijd met artikel 9 van de Afvalstoffenverordening 2010, gelezen in samenhang met artikel 4 van het Uitvoeringsbesluit, gehandeld.

2.4.    Gelet op het voorgaande heeft het college [appellante] terecht als overtreder aangemerkt en een gedeelte van de kosten van de toepassing van de spoedeisende bestuursdwang op haar verhaald.

Het betoog faalt.

3.    Het beroep is ongegrond.

4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.

w.g. Wortmann    w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2019

374-935.