Uitspraak 201907575/1/A3 en 201907575/2/A3


Volledige tekst

201907575/1/A3 en 201907575/2/A3.
Datum uitspraak: 13 november 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Apeldoorn, handelend onder de naam [café],

appellant,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland (hierna: de rechtbank) van 2 oktober 2019 in zaak nrs. 19/4472 en 19/4466 in het geding tussen:

[appellant]

en

de burgemeester van Apeldoorn.

Procesverloop

Bij besluit van 30 april 2019 heeft de burgemeester de aan [appellant] verleende ontheffing voor het verlengen van de openingstijden van zijn café ingetrokken voor de duur van vier weken.

Bij besluit van 1 augustus 2019 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 2 oktober 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

[appellant] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 november 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.A. Robbers, advocaat te Apeldoorn, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. W.M. van de Zedde, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Inleiding

2.    [appellant] heeft een ontheffing om langer open te mogen blijven. Aan die ontheffing is onder meer het voorschrift verbonden dat in het weekend en op feestdagen na 03.00 uur geen bezoekers in de inrichting mogen worden toegelaten.

Volgens de burgemeester heeft [appellant] dit voorschrift voor de tweede keer overtreden. Hij heeft daarom de ontheffing tijdelijk ingetrokken.

Hoger beroep

3.    [appellant] voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester bevoegd was de ontheffing tijdelijk in te trekken. De persoon die hij na 3 uur in de nacht van 16 op 17 februari 2019 heeft toegelaten, is een werknemer die een deel van de dienst van een andere werknemer had overgenomen. Ten onrechte is in het mutatierapport en het proces-verbaal niet opgenomen dat [appellant] de politieagent hierop heeft geattendeerd. Het proces-verbaal is volgens [appellant] in zoverre onjuist en onvolledig.

Bij de intrekking van de ontheffing is verder onvoldoende rekening gehouden met de financiële consequenties voor [appellant].

Beoordeling

4.    De voorzieningenrechter is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de burgemeester terecht is uitgegaan van de bevindingen uit het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal en dus bevoegd was om de ontheffing in te trekken voor de duur van vier weken. Wat [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van de gronden die hij bij de rechtbank heeft aangevoerd. De voorzieningenrechter acht de overwegingen van de rechtbank daarover juist en sluit zich daarbij aan. Daar wordt  nog het volgende aan toegevoegd. Of de betreffende persoon een dienstverband zou hebben met [appellant] is voor het vaststellen van de overtreding niet relevant. Het gaat erom of de betreffende persoon op het moment van de waarneming van de politieagenten aan het werk was. Met de overgelegde stukken heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat zijn in het proces-verbaal opgenomen verklaring dat de betreffende persoon niet aan het werk was, geen juiste weergave is.

De voorzieningenrechter sluit zich ook aan bij de overwegingen van de rechtbank dat de burgemeester in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot het tijdelijk intrekken van de verleende ontheffing. De omstandigheid dat met ingang van 1 december een proef zal worden gehouden, waarbij het voorschrift van de ontheffing voor maximaal één jaar niet zal gelden, maakt dat niet anders. Dat is namelijk een toekomstige gebeurtenis die voor de beoordeling van deze zaak geen betekenis heeft.

Slotsom

5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.    wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, griffier.

w.g. Van Altena    w.g. Van Tuyll van Serooskerken
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2019

290.