Uitspraak 201907701/1/V2 en 201907701/2/V2


Volledige tekst

201907701/1/V2 en 201907701/2/V2.
Datum uitspraak: 11 november 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 14 oktober 2019 in zaak nr. NL19.14645 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 18 juni 2019 heeft de staatssecretaris, voor zover nu van belang, een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.

Bij uitspraak van 14 oktober 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.M.A.F.C. Lienaerts, advocaat te Enschede, hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1.    De vreemdeling klaagt in de tweede grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat aan het dossier en het verhandelde ter zitting niet kan worden ontleend of er bij haar sprake is van een oprechte en diepgaande geloofsovertuiging en dat zij zich daarom niet zal uitlaten over de geloofwaardigheid ervan. Volgens de vreemdeling is de rechtbank voorbij gegaan aan wat zij hierover naar voren heeft gebracht.

1.1.    Uit het verslag van het gehoor, het voornemen, de zienswijze, het besluit van 18 juni 2019, de gronden van het beroep en het proces-verbaal van de zitting blijkt dat de staatssecretaris over de bekering van de vreemdeling in de bestuurlijke fase en in beroep bij de rechtbank een gemotiveerd standpunt heeft ingenomen dat de vreemdeling eveneens gemotiveerd heeft weersproken. Daarom heeft de rechtbank het standpunt van de staatssecretaris over de geloofwaardigheid van de bekering ten onrechte niet getoetst. De grief slaagt.

2.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig om wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. De voorzieningenrechter wijst de zaak naar de rechtbank terug om door haar te worden behandeld, waarbij zij het oordeel van de voorzieningenrechter in deze uitspraak in acht neemt (artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb). Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 14 oktober 2019 in zaak nr. NL19.14645;

III.    wijst de zaak naar de rechtbank terug;

IV.    wijst het verzoek af;

V.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Baldinger, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, griffier.

w.g. Baldinger    w.g. Yildiz
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 november 2019

594.