Uitspraak 201608848/3/A1


Volledige tekst

201608848/3/A1.
Datum uitspraak: 23 oktober 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) op het hoger beroep van:

Bewonersvereniging Verbaalscholver, gevestigd te Monster, gemeente Westland,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 oktober 2016, gerectificeerd op 24 oktober 2016, in zaak nr. 16/4683 in het geding tussen:

de Bewonersvereniging

en

het college van burgemeester en wethouders van Westland.

Procesverloop

Bij besluit van 15 april 2016 heeft het college aan BPD Ontwikkeling B.V. Regio Zuid-West (hierna: vergunninghoudster) omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van negentien woningen op het perceel Molenblok 1 t/m 19 te Monster (hierna: het perceel).

Bij tussenuitspraak van 21 juli 2016 is het college in de gelegenheid gesteld een in het besluit van 15 april 2016 geconstateerd gebrek te herstellen.

Bij brief van 15 augustus 2016 heeft het college de rechtbank een nadere motivering van het besluit van 15 april 2016 toegezonden.

Bij uitspraak van 14 oktober 2016, gerectificeerd op 24 oktober 2016, heeft de rechtbank het door de bewonersvereniging tegen het besluit van 15 april 2016 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven.

Tegen deze uitspraak heeft de bewonersvereniging hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de behandeling van het hoger beroep aangehouden in verband met de prejudiciële vragen over het Programma Aanpak Stikstof (hierna: PAS) die de Afdeling in zaken over vergunningen voor veehouderijen heeft gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie bij uitspraak van 17 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1259.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het project waarvoor omgevingsvergunning is verleend, ziet op de realisatie van negentien woningen op een perceel gelegen tegenover de Aalscholver in Monster. De leden van de bewonersvereniging wonen aan de Aalscholver en aan de Rijnweg. De Rijnweg is gesitueerd ten zuidwesten van het perceel.

Het project is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Monster Noord". Om medewerking aan het project te verlenen is het college met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) ten behoeve van het project van het bestemmingsplan afgeweken.

Beoordeling van het hoger beroep

2.    De bewonersvereniging betoogt onder meer dat de rechtbank niet heeft onderkend dat in de ruimtelijke onderbouwing ten onrechte staat dat de stikstofdepositie die het project met zich brengt, geen significante effecten voor het nabijgelegen Natura2000-gebied "Solleveld & Kapittelduinen" heeft.

2.1.    Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van artikel 19kh, zevende lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: de Nbw), zoals dit artikel luidde ten tijde van belang, in samenhang gelezen met artikel 2, eerste lid, van het Besluit grenswaarden Programmatische Aanpak Stikstof geen Nbw-vergunning nodig is voor het project. In dat verband stelt het college dat de voor het project vastgestelde bijdrage aan stikstofdepositie van 0,11 mol/ha/ja niet boven de voor het Natura2000-gebied vastgestelde grenswaarde van 1 mol/ha/ja komt.

2.2.    Bij uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603, heeft de Afdeling, in vervolg op het arrest van het Hof van 7 november 2018, een oordeel gegeven over het Programma Aanpak Stikstof 2015-2021 (PAS) en de daarop gebaseerde regelgeving. In die uitspraak wordt onder 33 tot en met 33.3 aandacht geschonken aan de aanvaardbaarheid van de uitzondering op de vergunningplicht voor activiteiten die stikstofdepositie veroorzaken die een bepaalde grenswaarde niet overschrijden. Overwogen is dat de vastgestelde grenswaarde onverbindend is en dat dit betekent dat activiteiten die met toepassing van de uitzondering op de vergunningplicht zonder vergunning zijn gerealiseerd of verricht, alsnog vergunningplichtig zijn en dat dit ook geldt voor activiteiten waarvoor de meldingsplicht gold.

De Afdeling is gelet hierop van oordeel dat ook in dit geval de vergunningplicht onverkort is blijven gelden. Dat betekent dat de rechtbank niet heeft onderkend dat door vergunninghoudster ten onrechte geen Nbw-vergunning is aangevraagd, wat zij op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wabo in samenhang gelezen met artikel 2aa, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht wel had moeten doen. Het besluit van 15 april 2016 bevat in zoverre een gebrek.

Het besluit van 15 april 2016 was door de rechtbank reeds vernietigd in verband met een door haar geconstateerd gebrek. Zij heeft echter de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. Omdat het besluit ook het hiervoor geconstateerde gebrek bevat, kan het oordeel van de rechtbank om de rechtsgevolgen van het besluit van 15 april 2016 in stand te laten, niet in stand blijven. De uitspraak van de rechtbank dient in zoverre te worden vernietigd. Het college zal BPD Ontwikkeling B.V. in de gelegenheid moeten stellen een vergunning op grond van de inmiddels in werking getreden Wet natuurbescherming aan te vragen.

3.    De Afdeling ziet, gelet op wat hiervoor is overwogen, geen aanleiding de overige door de bewonersvereniging aangevoerde gronden inhoudelijk te beoordelen.

Conclusie en slot

4.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.

5.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 oktober 2016 in zaak nr. 16/4683, gerectificeerd op 24 oktober 2016, voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit van 15 april 2016 in stand heeft gelaten;

III.    verstaat dat het college van burgemeester en wethouders van Westland aan Bewonersvereniging Verbaalscholver het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 503,00 (zegge: vijfhonderddrie euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.D. Kamphorst-Timmer, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Kamphorst-Timmer
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2019

776.