Uitspraak 201709759/1/R2


Volledige tekst

201709759/1/R2.
Datum uitspraak: 16 oktober 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Eindhoven,

en

de raad van de gemeente Eindhoven,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 oktober 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Luchthaven Eindhoven e.o." vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de minister van Defensie een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juli 2019, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door mr. I. Verbunt en ing. J. van der Werf, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de minister van Defensie, vertegenwoordigd door mr. A.J. van Heusden, gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan voorziet in een actuele planologische regeling voor de luchthaven Eindhoven en een beperkt oppervlak direct aangrenzende gronden. In het plan wordt onder meer een nieuwe locatie voor de proefdraaiplaats voor vliegtuigmotoren vastgelegd. Voorts wordt naar aanleiding van het Luchthavenbesluit voor de militaire luchthaven Eindhoven (hierna: het Luchthavenbesluit) van 26 september 2014, vastgesteld door de staatssecretaris, mede namens de minister van Defensie, naast het vastleggen van het bestaande militair hoofdgebruik van de luchthaven medegebruik voor commercieel burgerluchtverkeer mogelijk gemaakt.

2.    [appellant] woont aan de Scherpenering 102 te Eindhoven. Deze gronden zijn gelegen binnen het plangebied en grenzen direct aan de luchthaven. [appellant] is van mening dat de raad aan een deel van het plangebied een onjuiste bestemming heeft toegekend. Ook vindt [appellant] dat het verplaatsen van de proefdraaiplaats een kleinere geluidzone tot gevolg zou moeten hebben.

Toetsingskader

3.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Beroep

Bestemming "Maatschappelijk - Militaire luchthaven"

4.    [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte de bestemming "Maatschappelijk - Militaire luchthaven" heeft toegekend aan het overgrote deel van de gronden in het plangebied. Hij acht een bestemming waarbij van hoofdgebruik voor burgerluchtvaart wordt uitgegaan passender. Hiertoe voert hij aan dat het civiele gebruik van deze luchthaven qua omvang en intensiteit vele malen groter is dan het militaire gebruik. Zo zijn er volgens [appellant] veel civiele vliegbewegingen, terwijl militaire vliegbewegingen bijna niet meer plaatsvinden. Hierdoor is de raad volgens [appellant] voor de bescherming en de rechten van de omwonenden ten onrechte uitgegaan van een situatie die minder hinder veroorzaakt dan feitelijk plaatsvindt. Daarnaast voert [appellant] aan dat de toegekende bestemming niet passend is voor de gronden waarvoor voorheen het bestemmingsplan "Welschap D" gold, omdat die gronden niet als militair luchtvaartterrein in gebruik zijn of zijn geweest.

4.1.    Uit de stukken die [appellant] heeft ingediend en zijn toelichting ter zitting is de Afdeling duidelijk geworden dat [appellant] wenst dat het feitelijk gebruik zoals dat volgens hem dagelijks op de luchthaven plaatsvindt en zoals hij dat vanaf zijn gronden waarneemt, ook in het plan wordt vastgelegd en ten opzichte van dat gebruik geen uitbreidingsmogelijkheden worden gegeven. Hierbij gaat [appellant] er van uit dat de raad bij de vaststelling van dit plan beleidsruimte heeft. Anders gezegd: dat de raad vrij kan kiezen welke bestemming er wordt toegekend aan de gronden binnen het plangebied. De ruimte die de raad daarvoor heeft wordt echter beperkt door de geldende rechtsregels.

In het geval van een militair luchtvaartterrein is onder meer het recht van toepassing dat is neergelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Rarro). Het Barro en de Rarro bevatten regels die gemeenten verplichten bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan rekening te houden met de aanwezigheid van onder meer een militaire luchthaven en de bijbehorende geluidzone en het obstakelbeheergebied.

4.2.    De Afdeling stelt vast dat in bijlage 3 bij de Rarro vliegbasis Eindhoven is vermeld als één van de militaire luchtvaartterreinen. Voorts is op de kaart in bijlage 3.4 van de Rarro aangegeven welke gronden behoren tot de vliegbasis Eindhoven; deze gronden zijn aangeduid als "militair luchtvaartterrein". De Afdeling stelt gelet hierop vast dat het overgrote deel van de gronden in het plangebied, waaronder ook de gronden die door [appellant] worden aangeduid als "Welschap D", zijn aangewezen als militair luchtvaartterrein als bedoeld in artikel 2.6.2, derde lid, van het Barro.

Met betrekking tot een bestemmingsplan dat ziet op gronden van een dergelijk aangewezen terrein geldt, ingevolge artikel 2.6.4, eerste lid, van het Barro, de verplichting om daaraan de bestemming "Maatschappelijk - Militaire luchthaven" toe te kennen. Anders dan [appellant] veronderstelt staat het de raad dan ook niet vrij om een andere bestemming aan bedoelde gronden toe te kennen. Door aan bedoelde gronden in het voorliggende bestemmingsplan de bestemming "Maatschappelijk - Militaire luchthaven" toe te kennen, heeft de raad aan de verplichting op grond van voornoemde algemene regels voldaan.

Voor zover [appellant] stelt dat bij de beoordeling van de gevolgen van het gebruik van de luchthaven van een onjuiste situatie is uitgegaan, overweegt de Afdeling het volgende. In het plan is het gebruik van de luchthaven Eindhoven mogelijk gemaakt, zoals dat is toegestaan op grond van het voornoemde Luchthavenbesluit. In dit besluit is het maximaal toegestane gebruik van de luchthaven vastgelegd en omschreven en is bepaald dat het hoofdgebruik van de luchthaven militair is en daarnaast medegebruik voor burgerluchtvaart is toegestaan. Daarbij is onder meer het maximale aantal militaire vluchten en vluchten voor de burgerluchtvaart bepaald en is ook omschreven dat de luchthaven wordt gebruikt als uitvalsbasis voor (internationale) militaire operaties, dat de militaire transportvloot er is gestationeerd, dat er militaire toestellen worden beheerd en onderhouden, er militairen zijn gelegerd en er opslag van munitie is. Bij de beoordeling van de gevolgen van het plan heeft de raad dát gebruik tot uitgangspunt genomen. [appellant] heeft niet gesteld of onderbouwd dat de raad het volgens het Luchthavenbesluit maximaal toegestane gebruik, waaronder de maximale aantallen vluchten, niet volledig of onjuist in deze beoordeling heeft betrokken. Dat feitelijk nog niet van de maximale militaire mogelijkheden gebruik wordt gemaakt en het aantal civiele vluchten feitelijk hoger ligt dan het aantal militaire vluchten, maakt dat niet anders omdat de raad van de maximale mogelijkheden voor gebruik moet uitgaan.

Het betoog faalt.

Geluid

5.    [appellant] betoogt dat de geluidzone onjuist is. Hij voert daarover aan dat de vorm en omvang van de geluidzone na verplaatsing van de proefdraaiplaats ten onrechte is veranderd en vergroot ten opzichte van de geluidzone voor die proefdraaiplaats zoals die eerder werd aangehouden in het zogenoemde "hogere waarden-besluit" uit 2003. Ook heeft de raad volgens [appellant] niet inzichtelijk gemaakt waarom een kleinere zone geprojecteerd rondom de nieuwe locatie van de proefdraaiplaats niet zou voldoen. Ook is de geluidzone volgens [appellant] onjuist omdat hij uit mocht gaan van een grotere geluidreductie door de verplaatsing van de proefdraaiplaats.

5.1.    Zoals overwogen in 4.4. is het overgrote deel van gronden in het plangebied aangewezen als militair luchtvaartterrein als bedoeld in artikel 2.6.2, derde lid, van het Barro. Ingevolge het vierde lid van dat artikel wordt er voor een militair luchtvaartterrein ook een geluidzone als bedoeld in de Wet geluidhinder aangewezen. Bij het bepalen van de omvang en vorm van die geluidzone wordt de standaard rekenmethode toegepast waarbij van cumulatie van geluid vanaf het terrein wordt uitgegaan, zoals ook door de raad en de minister ter zitting toegelicht. Er wordt geen afzonderlijke geluidzone voor de proefdraaiplaats aangehouden. De geluidzone voor het luchtvaartterrein is weergegeven op een kaartje in de Rarro en geldt ook als beperkingengebied. Voor de vliegbasis Eindhoven is die geluidzone, van 50 dB(A), weergegeven op de kaart in bijlage 3.4 van de Rarro. Met betrekking tot een bestemmingsplan dat ziet op gronden die zijn gelegen in het beperkingengebied van een militair luchtvaartterrein geldt, ingevolge artikel 2.6.4, tweede lid, van het Barro, de verplichting om de - op grond van de Luchtvaartwet en de Wet geluidhinder - vastgestelde geluidzones en de beperkingen in acht te nemen.

De Afdeling stelt vast dat slechts een klein deel van de begrenzing van de geluidzone in dit plan is opgenomen, aan de zuidgrens van het plangebied, en dat dát deel niet is gewijzigd ten opzichte van de vorige geluidzone. Uit de stukken en de toelichting ter zitting is gebleken dat [appellant] zich niet daartegen richt, maar zich er tegen richt dat zijn gronden aan de westkant van het plangebied binnen de geluidzone gelegen zijn. Ten aanzien daarvan stelt de Afdeling het volgende vast. De raad heeft de geluidzone zoals deze in bijlage 3.4 van de Rarro is opgenomen als uitgangspunt genomen bij dit plan en heeft aan de gronden in het plangebied die zijn gelegen binnen die geluidzone en dus binnen het beperkingengebied, zoals de gronden van [appellant], de aanduiding "geluidzone - industrie" toegekend. Voorts zijn in het plan regels voor die aanduiding opgenomen waarin de in het Barro bedoelde beperkingen voor gronden binnen die geluidzone zijn neergelegd. Anders dan [appellant] veronderstelt staat het de raad niet vrij om bij de vaststelling van dit plan van een andere geluidzone uit te gaan dan wel geen beperkingen op te nemen, omdat het plan daardoor in strijd zou zijn met het recht. Door bedoelde geluidzone als uitgangspunt te nemen en voornoemde aanduiding met beperkende regels toe te kennen aan gronden in het plangebied gelegen binnen de geluidzone, heeft de raad aan de verplichting op grond van voornoemde algemene regels voldaan.

Dat [appellant] op grond van eigen berekeningen, uitgaande van een afzonderlijke geluidzone voor de proefdraaiplaats, de verwachting had dat zijn gronden buiten de geluidzone zouden komen te liggen, kan aan het bovenstaande niet afdoen. Overigens is door de verplaatsing van deze proefdraaiplaats de maximale geluidbelasting bij de woning van [appellant] gedaald van 63 dB(A) naar 57 dB(A).

Het betoog faalt.

Conclusie

6.    Het beroep is ongegrond.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzitter, en mr. E.J. Daalder en mr. H.C.P. Venema, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, griffier.

w.g. Helder    w.g. Vogel-Carprieaux
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2019

458-878.