Uitspraak 200202710/1


Volledige tekst

200202710/1.
Datum uitspraak: 20 november 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank te Haarlem van 15 april 2002 in het geding tussen:

appellant

en

de Minister van Verkeer en Waterstaat.

1. Procesverloop

Bij besluit van 19 januari 2001 heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de Minister) besloten tot het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen aan de woning van appellant.

Bij besluit van 29 augustus 2001 heeft de Minister het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 15 april 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 21 mei 2002, bij de Raad van State ingekomen op 22 mei 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 7 juni 2002. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 25 juni 2002 heeft de Minister een memorie van antwoord ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 november 2002, waar de Minister, vertegenwoordigd door mr. J.C. Binnerts, advocaat te Haarlem, is verschenen. Appellant is met kennisgeving niet verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 26b van de Luchtvaartwet stelt de Minister in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer een regeling vast inzake geluidwerende voorzieningen ten aanzien van aanwezige woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen, welke bij de uitvoering van de in overeenstemming met de aanwijzingen, bedoeld in artikel 26a, eerste lid, gebrachte bestemmingsplannen niet behoeven te worden afgebroken, of waarvan het gebruik of de bewoning niet behoeft te worden beëindigd, binnen: a. de voor de in artikel 25, eerste lid, onder a, bedoelde grenswaarde vastgestelde geluidszone, en b. voorzover artikel 25, vierde lid, is toegepast, de voor de grenswaarde voor structureel uitgevoerd nachtelijk vliegverkeer vastgestelde geluidszone. De regeling inzake geluidwerende voorzieningen is voor wat betreft de voorschriften die samenhangen met de gestelde grenswaarde voor structureel uitgevoerd nachtelijk vliegverkeer van toepassing op aanwezige woningen en gezondheidszorggebouwen.

2.1.1. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de op artikel 26b van de Luchtvaartwet gebaseerde Regeling geluidwerende voorzieningen 1997 (hierna: de Regeling) mogen de geluidwerende voorzieningen niet leiden tot een essentiële vermindering van het comfort van de woning of het ander geluidsgevoelig gebouw ten opzichte van de situatie voorafgaand aan het aanbrengen van de geluidwerende voorzieningen.

2.1.2. Ingevolge paragraaf 5.1, onder c, van de ter nadere uitwerking van de Regeling door de Minister vastgestelde Beleidsuitgangspunten en Praktijkregels 1997 wordt, bij een gasgestookte openhaard, de bestaande situatie niet in overeenstemming met de GAVO-eisen gebracht, maar wordt de openhaard buiten gebruik gesteld door het afdoppen van de aanvoergasleiding en zal het rookgaskanaal - zonodig - worden afgesloten.

2.2. Het oordeel van de rechtbank dat het buiten gebruik stellen van de - niet tot de verwarmingsinstallatie van de woning van appellant behorende - gasgestookte openhaard niet leidt tot een essentiële vermindering van het wooncomfort, als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Regeling, is juist. De enkele - niet nader onderbouwde - stelling van appellant dat het afdoppen van de aanvoergasleiding niet in overeenstemming is met de inhoud en/of strekking van de Regeling geeft geen aanleiding hierover anders te oordelen.

2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.E. van der Does, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. E.A. Alkema, Leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat.

w.g. Van der Does w.g. Van Loon
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2002

284-364.