Uitspraak 201906252/1/V2


Volledige tekst

201906252/1/V2.
Datum uitspraak: 9 oktober 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 12 augustus 2019 in zaak nr. NL19.15748 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 1 juli 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.

Bij uitspraak van 12 augustus 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W. Spijkstra, advocaat te Leeuwarden, hoger beroep ingesteld.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.    De vreemdeling klaagt terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij in beroep uitsluitend heeft herhaald wat hij in de zienswijze heeft aangevoerd. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen heeft de vreemdeling in zijn beroepschrift inderdaad zijn gehele zienswijze geciteerd en daarnaar ook verwezen. De vreemdeling heeft in beroep echter ook onder meer gewezen op het thematisch ambtsbericht Afghanistan van juni 2018 en een bericht van Amnesty International van 15 juni 2018 ter verdere onderbouwing van zijn betoog dat hij in verband met de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan niet naar dat land kan terugkeren. Daarover heeft de rechtbank ten onrechte geen inhoudelijk oordeel gegeven.

De grief slaagt.

2.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling wijst de zaak naar de rechtbank terug om door haar te worden behandeld, waarbij zij het oordeel van de Afdeling in deze uitspraak in acht neemt (artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb). De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 12 augustus 2019 in zaak nr. NL19.15748;

III.    wijst de zaak naar de rechtbank terug;

IV.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. C.C.W. Lange, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Bosma, griffier.

w.g. Verheij    w.g. Bosma
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2019

572-844.