Uitspraak 201802359/2/R1


Volledige tekst

201802359/2/R1.
Datum uitspraak: 9 oktober 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

Bouwinvest Dutch Institutional Retail Fund N.V. (hierna: Bouwinvest), gevestigd te Amsterdam,

appellante,

en

de raad van de gemeente Ede,

verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 16 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:78 (hierna: de tussenuitspraak), heeft de Afdeling de raad opgedragen binnen 20 weken na verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van de raad van 25 januari 2018, waarbij het bestemmingsplan "Ede, Het Nieuwe Landgoed, woningen Stakenberg deelplan 2b" is vastgesteld te herstellen.

Bij besluit van 18 april 2019 heeft de raad ter uitvoering van de tussenuitspraak het bestemmingsplan gewijzigd.

Bouwinvest heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, haar zienswijze over de wijze waarop de gebreken volgens de raad zijn hersteld naar voren gebracht.

De raad heeft een reactie ingediend.

Bouwinvest heeft een reactie ingediend.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Besluit van 25 januari 2018

1.    De Afdeling heeft in de tussenuitspraak van 16 januari 2019 overwogen dat de raad met inachtneming van overweging 12 onderzoek dient te verrichten naar de parkeerdruk.

In overweging 12 is het volgende overwogen:

"De maatgevende momenten kunnen worden bepaald aan de hand van de aanwezigheidspercentages conform CROW-richtlijnen. Volgens de bijlage is voor de functie ‘wonen’ de parkeersituatie ’s avonds en ’s nachts maatgevend. De Afdeling stelt vast dat de maatgevende parkeersituatie ’s avonds alleen is onderzocht op vrijdag 30 juni 2017. In geen van beide onderzoeken is de parkeersituatie ’s nachts onderzocht. Omdat de planlocatie naast een winkelcentrum met supermarkt ligt, lag het verder in de rede om ook op de maatgevende momenten voor een supermarkt, namelijk koopavond en zaterdagmiddag de parkeerdruk te inventariseren."

2.    Gelet op hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen is het beroep tegen het besluit van 25 januari 2018 gegrond. Dit besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te worden vernietigd.

Besluit van 24 april 2019

3.    Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft de raad bij besluit van 18 april 2019 het bestemmingsplan ""Ede, Het Nieuwe Landgoed, woningen Stakenberg deelplan 2b" gewijzigd. Enkele planregels zijn gewijzigd en aanvullende parkeeronderzoeken zijn als bijlage bij de plantoelichting gevoegd. Het besluit van 18 april 2019 is ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede onderwerp van het geding.

4.    De raad heeft betoogd dat Bouwinvest in haar zienswijze nieuwe beroepsgronden heeft aangevoerd.

De beroepsgronden over berekening van de loopafstand en de afbakening van het onderzoeksgebied zijn volgens de raad nieuw aangevoerd. Naar het oordeel van de Afdeling is er wat betreft deze aspecten geen sprake van een nieuwe beroepsgrond. De aspecten zijn nauw verweven met de beroepsgronden over de berekening van de parkeerdruk en zijn al bij de beoordeling van het beroep aan de orde gekomen.

Verder heeft Bouwinvest volgens de raad als nieuwe beroepsgrond aangevoerd dat volgens de Nota Parkeernormering gemeente Ede 2016 (hierna: Nota Parkeernormering) in de eerste plaats de mogelijkheid van parkeren in het plangebied moet worden beoordeeld en dat, pas indien dat niet mogelijk is, de mogelijkheid van parkeren in de open ruimte aan de orde is. Naar het oordeel van de Afdeling heeft Bouwinvest hiermee haar beroepsgronden uitgebreid met een nieuwe, niet eerder aangedragen beroepsgrond. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting alsmede de rechtszekerheid van de andere partijen, kan in het licht van de goede procesorde niet worden aanvaard dat na de tussenuitspraak nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd die reeds tegen het oorspronkelijke besluit naar voren hadden kunnen worden gebracht. Dit betekent dat hetgeen Bouwinvest in dit opzicht aanvoert, buiten inhoudelijke bespreking blijft.

5.    Bouwinvest voert aan dat de afbakening van het onderzoeksgebied onjuist is. In dit verband wijst zij erop dat de raad is uitgegaan van meting van de parkeerdruk binnen een afstand van 100 m hemelsbreed van het plangebied. Deze afstand is volgens haar te groot. Daarbij is van belang dat de CROW-publicatie 381 Toekomstbestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen en de CROW-publicatie 317 Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie uitgaan van een loopafstand van respectievelijk 50 tot 80 m en 100 m.

5.1.    Zoals in de tussenuitspraak is aangegeven heeft de raad zich mede gebaseerd op de Nota Parkeernormering. In de Nota Parkeernormering is verder aangegeven dat uitgaande van de CROW-publicatie 317 ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie’ voor de functie wonen een loopafstand van 100 m geldt.

In de Nota Parkeernormering is loopafstand gedefinieerd als de afstand hemelsbreed tussen een parkeerplaats en het adres van bestemming. Bouwinvest heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze definitie van loopafstand in dit geval vanwege de stratenstructuur een vertekend beeld geeft. De raad heeft dan ook voor de functie wonen kunnen uitgaan van een loopafstand van 100 m, berekend zoals aangegeven in de Nota Parkeernormering. Hiervan uitgaande zijn de in het parkeeronderzoek aangegeven sectoren B, D, F en G onderzocht. Het betoog faalt.

6.    Bouwinvest betoogt voorts dat niet duidelijk is welke delen van de omgeving zich daadwerkelijk bevinden binnen een afstand van 100 m hemelsbreed van het plangebied. Zij wijst erop dat in het parkeeronderzoek dat in februari en maart 2019 is uitgevoerd onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds de op de plattegrond aangegeven sectoren B, D, F, G en H en anderzijds de sectoren A, C, D en I t/m L.

6.1.    De raad heeft in de plantoelichting en de stukken bij het wijzigingsbesluit het onderzoek met name gericht op de parkeerdruk in de sectoren B, E, F en G. Deze gebieden vallen (nagenoeg geheel) in de 100 m contour, terwijl de sectoren A, C, D en I t/m L (grotendeels) buiten de gehanteerde loopafstand van 100 m zijn gelegen. De raad baseert haar standpunt over de parkeerdruk op de parkeerdruk in de sectoren B, E, F en G. De raad heeft de parkeerdruk in sectoren A, C en I t/m L weergegeven om aan te geven dat ook in de naaste omgeving van het onderzoeksgebied - buiten het parkeerterrein van het winkelcentrum in sector H - sprake is van een gezonde parkeersituatie.

6.2.    Naar het oordeel van de Afdeling is de raad er terecht van uitgegaan dat uitgaande van de definitie van loopafstand in de Nota Parkeernormering de sectoren B, E, F en G nagenoeg geheel binnen een afstand van 100 m van het plangebied zijn gelegen. De raad heeft voldoende onderbouwd waarom het onderzoek naar de parkeerdruk op deze sectoren is gericht. Het betoog faalt.

7.    Bouwinvest heeft betoogd dat de parkeerdruk in de nachtperiode niet op de juiste momenten is onderzocht. Zij wijst erop dat in de Nota Parkeernormering de dinsdag of donderdag bepalend is voor een werkdag. Daarom hadden volgens haar in de nachtperiode twee metingen op dinsdag en/of donderdag moeten worden verricht in plaats van twee metingen op dinsdagnacht en woensdagnacht.

7.1.    Uit de stukken blijkt dat de parkeersituatie op donderdag 7 februari en 14 februari 2019 om 23.00 uur, op dinsdag 12 maart 2019 om 00.30 uur en op woensdag 13 maart 2019 om 05.30 uur is onderzocht. De in de Nota Parkeernormering voor werkdagen aangegeven meest bepalende dagen - dinsdag en donderdag - zijn niet perse ook het meest relevant voor de beoordeling van de parkeersituatie in de nachtperiode. In hetgeen Bouwinvest aanvoert, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad voor de beoordeling van de parkeersituatie in de nachtperiode niet heeft voldaan aan de eis uit de Nota Parkeernormering dat de maatgevende situatie ten minste tweemaal moet worden onderzocht. Het betoog faalt.

8.    Bouwinvest heeft wat betreft de berekening van de parkeerdruk aangevoerd dat er in elk geval op zaterdagmiddag een te hoge parkeerdruk is. Bouwinvest wijst er op dat uit de telling op zaterdagmiddag 9 februari 2019 om 14.00 uur blijkt dat in de sectoren B, E, F en G 45 van de 72 parkeerplaatsen bezet waren. Hierbij moet de parkeerbehoefte van 29 parkeerplaatsen die het plan genereert, worden opgeteld. Indien wordt uitgegaan van een aanwezigheidspercentage van 60% van de bewoners in het plangebied dan ontstaat een parkeerdruk van 88%.

8.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat een percentage van 88 lager is dan de bezettingsgraad van 90% die in bijlage 3 bij de Nota Parkeernormering als maximale acceptabele bezettingsgraad is aangegeven. De raad wijst er voorts op dat in de onderzoeken naar de parkeerbehoefte op 7 oktober 2017 en op 16 februari 2019 een aanzienlijk lagere parkeerdruk is gemeten.

8.2.    De Afdeling stelt vast dat uit tellingen op meerdere dagen blijkt dat de parkeerbelasting op zaterdag onder de maximale acceptabele bezettingsgraad van 90% uit de Nota Parkeernormering blijft. In hetgeen Bouwinvest aanvoert, ziet de Afdeling geen aanleiding om ervan uit te gaan dat deze onderzoeken onvoldoende zorgvuldig zijn uitgevoerd of anderszins gebreken vertonen. Het betoog faalt.

9.    Gezien het vorenstaande ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad met inachtneming van overweging 12 van de tussenuitspraak toereikend onderzoek heeft uitgevoerd naar de parkeerdruk.

10.    Gelet hierop is het beroep tegen het besluit van 24 april 2019 ongegrond.

In stand laten rechtsgevolgen

11.    Een vernietiging van het besluit van 25 januari 2018 zonder meer zou ertoe leiden dat er geen volledige planregeling meer is. De Afdeling ziet daarom aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit van 25 januari 2018, voor zover niet gewijzigd, in stand blijven.

12.    Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Proceskosten

13.    De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Ede van 25 januari 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Ede, Het Nieuwe Landgoed, woningen Stakenberg deelplan 2b" gegrond;

II.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Ede van 25 januari 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Ede, Het Nieuwe Landgoed, woningen Stakenberg deelplan 2b";

III.    verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Ede van 18 april 2019 tot wijziging van het bestemmingsplan "Ede, Het Nieuwe Landgoed, woningen Stakenberg deelplan 2b" ongegrond;

IV.    bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 25 januari 2018 in stand blijven, behalve voor zover uit het besluit van de raad van 18 april 2019 andere rechtsgevolgen voortvloeien dan uit het besluit van 25 januari 2018;

V.    draagt de raad van de gemeente Ede op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel IV wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl;

VI.    veroordeelt de raad van de gemeente Ede tot vergoeding van bij Bouwinvest Dutch Institutional Retail Fund N.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.280,00 (zegge: twaalfhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII.    gelast dat de raad van de gemeente Ede aan Bouwinvest Dutch Institutional Retail Fund N.V. het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 338,00 (zegge: driehonderdachtendertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, griffier.

w.g. Pans    w.g. Melse
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2019

191.