Uitspraak 200202761/1


Volledige tekst

200202761/1.
Datum uitspraak: 20 november 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 13 mei 2002 in het geding tussen:

appellant

en

burgemeester en wethouders van Haarlem.

1. Procesverloop

Bij besluit van 7 februari 2001 hebben burgemeester en wethouders van Haarlem (hierna: burgemeester en wethouders) aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het wijzigen van de dakconstructie en het plaatsen van een deur aan de achterzijde van het pand aan de [locatie].

Bij besluit van 20 juli 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie beroep- en bezwaarschriften van 6 juni 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.

Bij uitspraak van 13 mei 2002, verzonden op 15 mei 2002, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 18 mei 2002, bij de Raad van State ingekomen op 22 mei 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 6 september 2002. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 25 juli 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 oktober 2002, waar appellant niet is verschenen en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door J.R. Hartmans, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Naar ter zitting is gebleken, en zoals ook de rechtbank heeft vastgesteld, rust op het gedeelte van het perceel waarop de bouwvergunning betrekking heeft ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Stadsvernieuwingsplan Frans Halsbuurt” de bestemming “Gemengde doeleinden, Gc”. Ingevolge artikel 6, eerste lid, onder e, van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden, voor zover hier van belang, onder meer bestemd voor opslag, magazijn en stalling.

2.2. Appellant voert tevergeefs aan dat het bouwplan niet overeenkomstig de bouwaanvraag is uitgevoerd, nu in deze procedure slechts de bouwvergunning ter beoordeling staat en niet de uitvoering daarvan.

2.3. Ook het betoog van appellant dat het pand in strijd met de bestemming wordt gebruikt slaagt niet.

Volgens de Afdeling moet een bouwplan in strijd met de bestemming worden geoordeeld indien redelijkerwijs valt aan te nemen dat dit plan ertoe strekt dat het bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan overeenkomstig de geldende bestemming. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat het aanbrengen van een achterdeur en een lichtstraat in de dakbedekking niet in strijd is met de bestemming “Gemengde doeleinden, Gc” en dat uit het bouwplan zelf niet kan worden afgeleid dat het pand na uitvoering daarvan uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan opslag, magazijn en stalling. De omschrijving “onbenoemde ruimte” in de bestaande en nieuwe toestand uit de bouwtekening leidt niet tot een ander oordeel, nu deze niet ongebruikelijke technische omschrijving de mogelijkheid inhoudt dat het pand voor eigen opslagdoeleinden zal worden gebruikt.

2.4. Omdat zich overigens ook geen andere weigeringsgronden als genoemd in artikel 44 van de Woningwet voordoen, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de bouwvergunning moest worden verleend.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.

w.g. Van den Brink w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2002

27-429.