Uitspraak 201809325/1/A3


Volledige tekst

201809325/1/A3.
Datum uitspraak: 2 oktober 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], gevestigd te [plaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 oktober 2018 in zaak nr. 18/1437 in het geding tussen:

[appellante]

en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat.

Procesverloop

Bij besluit van 21 september 2017 heeft de minister [appellante] een bestuurlijke boete van € 44.000,- opgelegd, wegens tien overtredingen van artikel 2.4:13, tweede lid, van het Arbeidstijdenbesluit vervoer (hierna: het Atbv), in samenhang gelezen met artikel 32, eerste lid, van Verordening (EU) 165/2014.

Bij besluit van 12 januari 2018 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 10 oktober 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 12 januari 2018 vernietigd, het besluit van 21 september 2017 herroepen, bepaald dat het bedrag van de boete wordt vastgesteld op € 22.000,- en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De uitspraak van de rechtbank is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juli 2019, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. M.S. Kikkert, advocaat te Haarlem, en de minister, vertegenwoordigd door mr. W. Autar en G.D. van Voorthuizen, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    De relevante bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht, de Arbeidstijdenwet (hierna: de Atw), het Wetboek van Strafrecht, het Atbv, de Verordening (EU) nr. 165/2014, de Regeling tachograafkaarten en de relevante onderdelen uit de Beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit vervoer (wegvervoer) 2016 (hierna: de Beleidsregel) zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.

Inleiding

2.    [appellante] is een bedrijf dat zich heeft toegelegd op het vervoer van goederen over de weg en heeft zeventien werknemers in dienst. Op 27 maart 2017 heeft een inspecteur van de Inspectie Leefomgeving en Transport bij een controle op de weg vastgesteld dat een werknemer van [appellante] (hierna: de bestuurder) op verschillende dagen in een vrachtwagen heeft gereden zonder gebruik te maken van zijn bestuurderskaart in de tachograaf. Daarmee worden rij- en rusttijden geregistreerd. De bevindingen van de controle op de weg zijn neergelegd in een op ambtseed opgemaakt boeterapport van 11 april 2017 (hierna: het boeterapport). De minister stelt zich op het standpunt dat [appellante] als vervoersbedrijf ten onrechte niet ervoor heeft gezorgd dat de bestuurderskaart correct is gebruikt. Dat bestuurderskaarten niet worden gebruikt is vaak om overschrijding van rij- en rusttijden te verbloemen. Dat bestuurderskaarten correct worden gebruikt is van belang, omdat chauffeurs die te lang achter het stuur zitten vermoeid raken en daardoor de verkeersveiligheid in gevaar brengen. Bij het besluit van 21 september 2017 heeft de minister [appellante] een boete van in totaal € 44.000,- opgelegd wegens tien overtredingen van artikel 2.4:13, tweede lid, van het Atbv, in samenhang gelezen met artikel 32, eerste lid, van Verordening (EU) 165/2014. Volgens de tarieflijst, die als bijlage 1 bij de Beleidsregel is opgenomen, bedraagt het boetebedrag voor een overtreding van deze bepaling € 4.400,-. De overtreding is in de Beleidsregel aangemerkt als een heel belangrijke overtreding die direct beboetbaar is, omdat de controle van de naleving van de regelgeving voor rij- en rusttijden wordt gehinderd. Bij het besluit van 12 januari 2018 heeft de minister de boete gehandhaafd.

Aangevallen uitspraak

3.    De rechtbank heeft geoordeeld dat van [appellante] gevergd mocht worden niet 28 dagen te wachten met het uitlezen van de bestuurderskaart van de bestuurder. De minister heeft aannemelijk gemaakt dat [appellante] dan vrij snel had kunnen zien dat de bestuurder heeft gereden zonder gebruik te maken van een bestuurderskaart en de tachograaf. Omdat [appellante] artikel 2.4:13, tweede lid, van het Atbv, in samenhang gelezen met artikel 32, eerste lid, van Verordening (EU) 165/2014, heeft overtreden was de minister bevoegd haar een boete op te leggen. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat [appellante] in haar zienswijze tegen de voorgenomen boete te kennen heeft gegeven dat zij door de toegenomen werkzaamheden te weinig tijd heeft besteed aan de naleving van regelgeving. De rechtbank heeft aanleiding gezien de boete met 50% te matigen, omdat zij de hoogte van de boete niet passend en geboden vond. [appellante] onderscheidt zich namelijk van bedrijven die in het geheel geen registratie voeren. Daarnaast waren bij de tien beboete overtredingen slechts één bestuurder en één voertuig betrokken en hebben die overtredingen vrijwel in een aaneengesloten periode plaatsgevonden. Voorts is van belang dat [appellante] niet eerder is beboet voor dezelfde overtreding, aldus de rechtbank.

Hoger beroep

4.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat van haar mocht worden gevergd niet 28 dagen te wachten met het uitlezen van de bestuurderskaart. Dit oordeel is niet gemotiveerd. [appellante] heeft voldoende toezicht gehouden. Dat zij in haar zienswijze tegen de voorgenomen boete heeft verklaard te weinig tijd te hebben besteed aan de naleving van regelgeving, betekent niet dat het toezicht tekort is geschoten. Er waren geen eerdere overtredingen of andere signalen op grond waarvan [appellante] aanleiding had moeten zien om de bestuurderskaart eerder uit te lezen. Een werkgever kan voorts niet in een oogopslag zien dat er geen gebruik is gemaakt van een bestuurderskaart.

Verder heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de Beleidsregel in algemene zin niet onredelijk is. Ten onrechte is in de Beleidsregel in een regeling voorzien op grond waarvan het maximale boetebedrag bij een bedrijfsinspectie lager is dan het maximale boetebedrag bij een wegcontrole. [appellante] wijst erop dat het om dezelfde soort overtredingen gaat. Alleen de wijze van controle verschilt. Zelfs indien een aanzienlijk aantal overtredingen bij een bedrijfsinspectie wordt vastgesteld kan het boetebedrag maximaal € 20.500,- bedragen. Ook daaruit volgt dat de Beleidsregel in zoverre onredelijk is. Dat de verkeersveiligheid bij een wegcontrole volgens de minister in het geding is, rechtvaardigt het onderscheid in boetebedragen niet. Zowel bij een wegcontrole als bij een bedrijfsinspectie liggen de vastgestelde overtredingen namelijk in het verleden. Ook het streven om misbruik en manipulatie tegen te gaan rechtvaardigt dit onderscheid niet. Dit streven speelt zowel bij een wegcontrole als bij een bedrijfsinspectie een rol. Voor zover de minister bevoegd was een boete op te leggen, was de boete maximaal € 20.500,- en had dat bedrag tot 50% moeten worden gematigd, aldus [appellante].

4.1.    Bij het opleggen van een boete wegens overtreding van artikel 2.4:13, tweede lid, van het Atbv moet de minister op grond van artikel 5:46, tweede lid, van de Awb de hoogte van de boete afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. De minister kan omwille van de rechtseenheid en rechtszekerheid beleid vaststellen en toepassen omtrent het al dan niet opleggen van een boete en het bepalen van de hoogte daarvan. Ook indien het beleid als zodanig door de rechter niet onredelijk is bevonden, dient de minister bij de toepassing daarvan in elk voorkomend geval te beoordelen of die toepassing strookt met de hiervoor bedoelde eisen die aan de aanwending van de bevoegdheid tot het opleggen van een boete moeten worden gesteld. Indien dat niet het geval is, dient de boete, in aanvulling op of in afwijking van het beleid, zodanig te worden vastgesteld dat deze evenredig is. De rechter toetst zonder terughoudendheid of het besluit van het bestuur met betrekking tot de boete voldoet aan deze eisen en dus leidt tot een evenredige sanctie.

Toezicht door [appellante]

4.2.    Zoals uit de uitspraak van de Afdeling van 12 september 2018, ECLI:NL:RVS:208:2987, volgt, betekent het enkele feit dat een bestuurder geen gebruik heeft gemaakt van de bestuurderskaart niet zonder meer dat er door de werkgever onvoldoende toezicht is gehouden op het juiste gebruik van die bestuurderskaart. Verder houdt de op de werkgever rustende toezichtsverplichting van artikel 13 van Verordening (EEG) nr. 3821/85 mede in dat de werkgever de bestuurders instructies moet geven over het juiste gebruik van de bestuurderskaart. Deze bepaling vergt echter meer van de werkgever en omvat ook de verplichting voor de werkgever om te controleren of bestuurderskaarten op de juiste manier worden gebruikt door de bestuurders. Indien een werkgever merkt dat voor hem werkzame bestuurders de bestuurderskaarten niet op de juiste manier gebruiken, mag van hem worden verwacht dat hij intensievere controles uitvoert, aldus de Afdeling.

Artikel 13 van de Verordening (EEG) nr. 3821/85 is gewijzigd in artikel 32 van Verordening (EU) nr. 165/2014. Ingevolge laatstgenoemde bepaling zorgen vervoersondernemingen en bestuurders ervoor dat digitale tachografen en bestuurderskaarten correct werken en correct worden gebruikt.

4.3.    Ingevolge artikel 11, tweede lid, van de Regeling Tachograafkaarten worden de gegevens op een bestuurderskaart door de werkgever ten minste elke 28 dagen overgebracht naar de vestiging van die werkgever. De minister stelt zich op het standpunt dat die bepaling onverlet laat dat [appellante] in verband met de verkeersveiligheid vaker dan één keer in de 28 dagen een controle had moeten uitvoeren. Dat standpunt kan niet worden gevolgd, nu die bepaling daartoe niet verplicht. Voor zover er geen aanwijzingen zijn voor het onjuist of niet gebruiken van de bestuurderskaart, is er geen grond voor het oordeel dat [appellante] vaker een controle had moeten uitvoeren. Uit het boeterapport volgt dat de bestuurder kilometerstanden en gewerkte uren heeft ingevuld op ritstaten over de 28 dagen voorafgaande aan de wegcontrole. Uit die ritstaten volgt dat de bestuurder op 1 maart 2017 tussen 17:48 uur en 22:15 uur heeft gereden, op 3 maart 2017 tussen 17:11 uur en 24:00 uur, op 4 maart 2017 tussen 01:10 uur en 04:23 uur, op 6 maart 2017 tussen 17:09 uur en 22:01 uur, op 8 maart 2017 tussen 18:00 uur en 18:49 uur, op 10 maart 2017 tussen 18:43 uur en 22:19 uur, op 13 maart 2017 tussen 18:23 uur en 20:46 uur, op 15 maart 2017 tussen 17:16 uur en 20:58 uur, op 20 maart 2017 tussen 17:02 uur en 20:23 uur, op 22 maart 2017 tussen 17:07 uur en 20:19 uur en op 24 maart 2017 tussen 16:59 uur en 20:32 uur. De bestuurder heeft verklaard dat hij deze ritten heeft gereden zonder zijn bestuurderskaart te gebruiken. De enkele constatering dat deze overtredingen zijn begaan, betekent in dit geval niet dat [appellante] daarvan had kunnen weten, nu die overtredingen binnen de periode van 28 dagen liggen die vooraf gaat aan de wegcontrole op 27 maart 2017. Verder volgt uit het boeterapport niet dat bestuurders van [appellante] voor die periode geen of onjuist gebruik maakten van bestuurderskaarten. Dat, zoals de minister stelt, een chauffeur van [appellante] op 21 februari 2017 artikel 2.5:1, tweede lid, van het Atbv heeft overtreden door de dagelijkse rusttijd niet in acht te nemen, heeft [appellante] niet als een aanwijzing hoeven aan te merken. Bij die overtreding gaat het niet om het niet gebruiken of het onjuist gebruiken van een bestuurderskaart. De enkele verklaring van [appellante] in haar zienswijze tegen de voorgenomen boete dat zij door de toegenomen werkzaamheden te weinig tijd heeft besteed aan de naleving van regelgeving, is onvoldoende voor het oordeel dat zij aanwijzingen heeft genegeerd. Aangezien in het boeterapport verder niets betreffende de naleving door [appellante] is vastgesteld, bestaat voor het oordeel dat [appellante] aanleiding had moeten zien om intensievere controles uit te voeren geen grond. Verder heeft de minister ter zitting verklaard dat hij niet heeft onderzocht of [appellante] haar bestuurders instructies heeft gegeven over het gebruik van een bestuurderskaart. [appellante] heeft daarentegen onweersproken verklaard dat die instructies regelmatig tijdens bijeenkomsten worden gegeven. Voor zover de minister zich op het standpunt stelt dat [appellante] geen instructies heeft gegeven, bestaat voor dat oordeel derhalve geen grond. Gelet op het vorenstaande heeft de minister niet aangetoond dat [appellante] haar toezichtsverplichting van artikel 2.4:13, tweede lid, van het Atbv, in samenhang gelezen met artikel 32, eerste lid, van Verordening (EU) 165/2014 niet is nagekomen. De minister was derhalve niet bevoegd [appellante] hiervoor een boete op te leggen. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

4.4.    Het betoog slaagt.

Onderscheid tussen een eerste bedrijfsinspectie en wegcontrole

4.5.    De bepalingen van het Atbv beogen de veiligheid en gezondheid van de bestuurder te beschermen en de verkeersveiligheid en eerlijke concurrentie te bevorderen. Ter uitvoering van het Atbv heeft de minister de Beleidsregel opgesteld. Daarmee beoogt de minister bedrijven en bestuurders te dwingen altijd een juiste registratie van de arbeids- en rusttijden te voeren. Gelet hierop is de in de bij de Beleidsregel behorende tarieflijst vastgestelde boete van € 4.400,- voor elke overtreding van artikel 2.4:13, tweede lid, van het Atbv in het algemeen niet onredelijk. Omdat tien dagen met de vrachtwagen werkzaamheden zijn verricht zonder dat er een bestuurderskaart in de tachograaf is gebruikt en dit dus tien keer een overtreding van artikel 2.4:13, tweede lid, van het Atbv is, is de bestuurlijke boete in zoverre in overeenstemming met de Beleidsregel opgelegd.

4.6.    Ingevolge artikel 10:7, eerste lid, van de Atw bedraagt de bestuurlijke boete die voor een overtreding kan worden opgelegd ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: WvSr). Ingevolge artikel 23, vierde lid, van het WvSr, zoals dat luidde ten tijde van belang, was het bedrag van de vijfde categorie € 82.000,-. Volgens artikel 5 van de Beleidsregel is bij een werkgever met minder dan 25 werknemers bij een eerste bedrijfsinspectie de maximaal op te leggen boete € 20.500,-.

4.7.    Over bedrijfsinspecties heeft de minister toegelicht dat die kunnen plaatsvinden naar aanleiding van de resultaten van een wegcontrole, klachten of thema-acties. Bij een bedrijfsinspectie wordt gecontroleerd of de werkgever regelgeving op het gebied van arbeidstijden naleeft. Daarbij wordt alleen een periode die in het verleden ligt aan de hand van administratie onderzocht. Verder wordt gecontroleerd of de werkgever specifieke regelgeving naleeft in de relatie tussen de werkgever en de werknemer, zoals die over het betalen van loon en loonbelasting. Ook wordt gecontroleerd of het bedrijf regelgeving op het gebied van arbeidsomstandigheden naleeft. Voorts wordt gecontroleerd of het bedrijf nog voldoet aan de voorwaarden voor een vergunning voor beroepsgoederenvervoer van de Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie.

De minister wijst erop dat het boetebedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het WvSr, voor een overtreding alleen bij een eerste bedrijfsinspectie, in overeenstemming met artikel 5 van de Beleidsregel, wordt verlaagd. Bij een eerste bedrijfsinspectie kan een boete worden opgelegd voor overtredingen die aangemerkt worden als een heel belangrijke inbreuk als bedoeld in de Beleidsregel. Voor overige overtredingen hanteert de minister als uitgangspunt dat een waarschuwing wordt gegeven. Een eerste bedrijfsinspectie wordt doorgaans gevolgd door een tweede of derde bedrijfsinspectie. Bij een tweede bedrijfsinspectie kan een boete worden opgelegd voor overtredingen die aangemerkt worden als een heel belangrijke inbreuk of een belangrijke inbreuk. Bij een derde bedrijfsinspectie kan een boete worden opgelegd voor overtredingen die aangemerkt worden als een heel belangrijke inbreuk, een belangrijke inbreuk of een kleine inbreuk.

Over wegcontroles heeft de minister toegelicht dat daarbij het belang van de verkeersveiligheid op het moment van de controle voorop staat. Geconstateerde overtredingen bij een wegcontrole kunnen direct van invloed zijn op de verkeersveiligheid, omdat een bestuurder met een vrachtwagen deelneemt aan het verkeer. Onderzocht wordt of ernstige overtredingen van het Atbv plaatsvinden. Daarbij gaat het om het niet kunnen tonen van registratiebladen van rij- en rusttijden over voorgaande werkdagen waardoor controle onmogelijk wordt gemaakt, het misbruiken van controlemiddelen en het op ondeugdelijke wijze registreren van rijtijden door bijvoorbeeld het manipuleren van de tachograaf of een ander registratiemiddel. Bij mogelijk misbruik of manipulatie met een bestuurderskaart wordt gekeken naar de voorgaande periode van 28 dagen, waarbij maximaal tien overtredingen kunnen worden beboet, omdat misbruik of manipulatie juist de verkeersveiligheid in gevaar kan brengen. Bij reguliere overtredingen van regelgeving over rij- en rusttijden worden daarentegen alleen overtredingen in de periode vanaf de laatst voltooide dagelijkse rusttijd in aanmerking genomen. Voorts wordt bij buitenlandse bedrijven een boete naar aanleiding van een wegcontrole niet gevolgd door een bedrijfsinspectie, aldus de minister.

4.8.    De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat in de Beleidsregel ten onrechte in een regeling is voorzien op grond waarvan het maximale boetebedrag bij een bedrijfsinspectie lager is dan het maximale boetebedrag bij een wegcontrole. Anders dan [appellante] betoogt, is het onderscheid, zoals hierboven is uiteengezet, niet alleen gebaseerd op de wijze van controle. Dat, anders dan bij een wegcontrole, een boete volgens [appellante] maximaal € 20.500,- kan bedragen bij een eerste bedrijfsinspectie, gaat eraan voorbij dat hogere boetes kunnen worden opgelegd bij een tweede of derde bedrijfsinspectie. Verder wordt zowel bij een eerste bedrijfsinspectie als bij wegcontroles gekeken naar overtredingen in het verleden. Dat de minister daarmee wil voorkomen dat juist manipulatie van registratiemiddelen in het verleden de verkeersveiligheid op het moment van controle in gevaar kan brengen, is niet onredelijk.

4.9.    Het betoog faalt.

Slotsom

5.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover het boetebedrag is vastgesteld op € 22.000,-. Dit betekent dat [appellante] geen boete hoeft te betalen.

6.    De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten in hoger beroep te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 oktober 2018 in zaak nr. 18/1437, voor zover de rechtbank het boetebedrag heeft vastgesteld op € 22.000,- en heeft bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

III.    veroordeelt de minister van Infrastructuur en Waterstaat tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.024,- (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV.    gelast dat de minister van Infrastructuur en Waterstaat aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 508,- (zegge: vijfhonderdacht euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. T.G.M. Simons en mr. A. Kuijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.S. Man, griffier.

w.g. Bijloos    w.g. Man
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2019

629.

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 5:46

[…]

2. Tenzij de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, stemt het bestuursorgaan de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het bestuursorgaan houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.

Arbeidstijdenwet

Artikel 4:3

1. Een werkgever en een persoon als bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, voert een deugdelijke registratie terzake van de arbeids- en rusttijden welke het toezicht op de naleving van deze wet en de daarop berustende bepalingen mogelijk maakt.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld welke aangeven op welke wijze aan de in het eerste lid neergelegde verplichting wordt voldaan. Deze regels kunnen voor verschillende sectoren verschillend worden gesteld.

[…]

Artikel 10:5

[…]

3. De ter zake van deze wet en de daarop berustende bepalingen gestelde overtredingen gelden ten opzichte van elke persoon, met of ten aanzien van wie de overtreding is begaan, en met betrekking tot elke dag in de loop waarvan deze overtreding is begaan.

Artikel 10:7

1. De bestuurlijke boete die voor een overtreding kan worden opgelegd bedraagt ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

[…]

Wetboek van Strafrecht, zoals dat luidde ten tijde van belang

Artikel 23

[…]

4. Er zijn zes categorieën:

[…]

de vijfde categorie, € 67 000 [Red: Per 1 januari 2016: € 82.000.] ;

[…]

Arbeidstijdenbesluit vervoer

Artikel 2.4:13

[…]

2. Voor zover verordening (EG) nr. 561/2006 van toepassing is, is het verboden te handelen in strijd met de artikelen 1, eerste lid, tweede alinea, 3, eerste lid, 27, 29, tweede lid, 32, eerste tot en met vierde lid, 33, eerste en tweede lid, 34, behoudens het derde lid, onder b, tweede alinea, 35, 36, eerste en tweede lid, 37, eerste lid, eerste volzin en tweede lid van verordening (EU) nr. 165/2014.

[…]

Artikel 8:1

1. Het niet naleven van de artikelen 2.4:1, eerste tot en met vijfde lid, 2.4:2, eerste lid, 2.4:3, eerste lid, 2.4:4, 2.4:8 tot en met 2.4:10, 2.4:11, derde lid, 2.4:13, tweede tot en met vierde lid, 2.5:1, tweede en vijfde lid, 2.5:3, 2.5:4, tweede lid, 2.5:4a, vijfde en zesde lid, 2.5:5, derde lid, 2.5:6, eerste tot en met vierde lid, 2.5:7, zesde lid, 2.5:8, vijfde en zesde lid, 2.6:1, derde lid, 2.7:1 en 2.7:4, eerste en derde lid, alsmede het bepaalde krachtens de artikelen 2.4:1, zesde lid, 2.4:2, tweede lid, 2.4:3, derde lid, 2.4:12, onderdelen e, f en g, of 2.4:13, eerste lid, levert een overtreding op.

Verordening (EU) nr. 165/2014

Artikel 32

1. Vervoersondernemingen en bestuurders zorgen ervoor dat digitale tachografen en bestuurderskaarten correct werken en correct worden gebruikt. Vervoersondernemingen en bestuurders die gebruikmaken van analoge tachografen, zorgen ervoor dat deze correct werken en dat de registratiebladen correct wordt gebruikt.

[…]

Regeling tachograafkaarten

Artikel 11

[…]

2. De gegevens op een bestuurderskaart worden door de werkgever of de persoon als bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet tenminste elke 28 dagen overgebracht naar de vestiging van die werkgever of die persoon.

Beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit vervoer (wegvervoer) 2016

Artikel 2

Onverminderd de artikelen 3, 5 en 6 bestaat de bij een boetebeschikking op te leggen bestuurlijke boete, in geval er sprake is van meerdere overtredingen, uit de som van de per overtreding berekende boetebedragen.

Artikel 4

Bij een bedrijfsinspectie bedraagt het maximaal in het boeterapport op te nemen aantal personen ter zake waarvan een of meer overtredingen is vastgesteld voor een werkgever met:

a. minder dan 25 werknemers: 3,

b. 25 of meer, maar minder dan 50 werknemers: 6,

c. 50 of meer, maar minder dan 100 werknemers: 9,

d. 100 of meer werknemers: 12.

Artikel 5

1. De boete die maximaal per boetebeschikking kan worden opgelegd bij een eerste bedrijfsinspectie voor een bedrijf met 100 of meer werknemers, bedraagt ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

2. Voor de werkgever die een van het eerste lid afwijkend aantal werknemers in dienst heeft, worden de volgende uitgangspunten gehanteerd voor de maximaal op te leggen boete bij een eerste bedrijfsinspectie:

a. 0,25 maal het bedrag genoemd in het eerste lid bij minder dan 25 werknemers;

b. 0,50 maal het bedrag genoemd in het eerste lid bij 25 of meer, maar minder dan 50 werknemers;

c. 0,75 maal het bedrag genoemd in het eerste lid bij 50 of meer maar minder dan 100 werknemers.

Bijlage 1. Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete wegvervoer (boetecatalogus) als bedoeld in artikel 1, tweede lid van de Beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit vervoer (wegvervoer) 2016

Boetecatalogus

[…]

Editie 2016

KI = Kleine inbreuk € 0,- - € 199,- (direct beboetbaar vanaf 3e bedrijfsinspectie)

BI = Belangrijke inbreuk € 200,- - € 549,-(direct beboetbaar vanaf 2e bedrijfsinspectie)

HBI = Heel belangrijke inbreuk ≥€ 550,- (direct beboetbaar vanaf 1e bedrijfsinspectie)

2018p09325-1tabel