Uitspraak 201900939/3/A3


Volledige tekst

201900939/3/A3.
Datum beslissing: 19 september 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 december 2018 in zaak nr. 18/4018 in het geding tussen:

[appellant]

en

de commandant van de Koninklijke Marechaussee.

Procesverloop

[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 december 2018 in zaak nr. 18/4018. Het gaat in deze zaak om de weigering van de commandant om aan [appellant] toestemming te verlenen om als beveiligingsmedewerker te werken op Schiphol.

[appellant] wordt verweten het plegen van een winkeldiefstal in 2011 en het niet tonen van een identiteitsbewijs in 2014 en 2017.

Bij deze laatste gedraging zou ook sprake zijn geweest van tegenwerking en het gebruik van onbehoorlijke methodes. Tevens wordt [appellant] door de commandant verweten dat hij geen acht heeft geslagen op de schriftelijke waarschuwing die hij in 2015 heeft gekregen naar aanleiding van het incident uit 2014.

De commandant heeft de een aantal gedingstukken overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.

Overwegingen

1.    De commandant heeft de Afdeling wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling van de niet-geanonimiseerde versie van de stukken kennis zal nemen.

2.    Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.

3.    De Afdeling heeft kennisgenomen van de geheime stukken. Zij is van oordeel dat voor zover het informatie betreft over de winkeldiefstal in 2011 en het in 2014 en 2017 niet tonen van een identiteitsbewijs geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat er gewichtige redenen zijn als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb. Het gaat hier om stukken met de nummers PL1300_2011111596, PL1300_2014134447 en PL1300_2017246096.

De enkele verwijzing naar artikel 7 van de Wet politiegegevens is daarvoor immers onvoldoende. (Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 12 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2728). Aan het standpunt van de commandant ligt in zoverre geen nadere motivering ten grondslag.

De Afdeling acht evenwel aannemelijk dat kennisneming van de persoonsgegevens van derden, zoals getuigen, die daarin staan vermeld, zal leiden tot aantasting de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Naar het oordeel van de Afdeling weegt het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in dit geval zwaarder dan het belang van [appellant] om kennis te nemen van die persoonsgegevens. Hij wordt door de beperkte kennisneming niet zodanig in zijn belangen geschaad, dat zijn belang zwaarder dient te wegen. De Afdeling acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming in zoverre gerechtvaardigd. Dat geldt in dit geval, gelet op de gedragingen van [appellant] jegens verbalisanten en de melding dat hij een betreffende verbalisant kenbaar in de media wil brengen door het verspreiden van door hem gemaakte videobeelden, ook voor de persoonsgegevens van verbalisanten die in die stukken zijn vermeld.

4.    Voor zover het verzoek betrekking heeft op de aan [appellant] gerichte schriftelijke waarschuwing van 10 februari 2015 acht de Afdeling beperkte kennisneming evenmin gerechtvaardigd. Het gaat om een bij [appellant] bekende brief en de enkele verwijzing naar artikel 7 van de Wet politiegegevens is, zoals hiervoor onder 3 reeds is overwogen, onvoldoende voor het oordeel dat er gewichtige redenen zijn als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb.

5.    Ten aanzien van de overige informatie is de Afdeling van oordeel dat er gewichtige redenen aanwezig als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb.

6.    Indien de commandant geen gehoor geeft aan het in dictumonderdeel II aangeduide verzoek om de schriftelijke waarschuwing van 10 februari 2015 en de informatie over de winkeldiefstal in 2011 en het in 2014 en 2017 niet tonen van een identiteitsbewijs toe te sturen, waarin de gedeelten ten aanzien waarvan het verzoek om beperking van de kennisneming is ingewilligd onleesbaar zijn gemaakt, kan de Afdeling daaraan gevolgen verbinden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    willigt het verzoek gedeeltelijk in;

II.    verzoekt de commandant van de Koninklijke Marechaussee de schriftelijke waarschuwing van 10 februari 2015 en de informatie over de winkeldiefstal in 2011 (PL1300_2011111596) en het in 2014 (PL1300_2014134447) en 2017 (PL1300_2017246096) niet tonen van een identiteitsbewijs, waarin de gedeelten ten aanzien waarvan het verzoek om beperking van de kennisneming is ingewilligd onleesbaar zijn gemaakt, vóór 24 september 2019 aan de Afdeling en de andere partij toe te sturen.

Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Ley-Nell, griffier.

w.g. Van Eck    w.g. Ley-Nell
lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2019