Uitspraak 201906266/2/A1


Volledige tekst

201906266/2/A1.
Datum uitspraak: 19 september 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

[verzoeker], wonend te Enschede,

verzoeker,

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 13 augustus 2019 in zaken nrs. 19/1245 en 19/1321 in het geding tussen:

[verzoeker]

en

het college van burgemeester en wethouders van Enschede.

Procesverloop

Bij besluit van 14 november 2018 heeft het college aan BAM Infra Regionaal Gouda (hierna: BAM) een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een ecoduct over de Rijksweg A35 (hierna: A35) op het perceel ten noorden van de Molenveld en Haimersweg te Enschede.

Bij besluit van 22 mei 2019 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 13 augustus 2019 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.

Bij deze brief heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Rijkswaterstaat Oost-Nederland heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

[verzoeker] heeft een nader stuk ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 september 2019, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door ing. M.H. Middelkamp, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Pronk, M. van de Keuken en R. Kuipers, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting BAM vertegenwoordigd door [gemachtigde] en Rijkswaterstaat, vertegenwoordigd door mr. F.J.G. Peters-van den Eisen en ing. M.K. Meijer, ter zitting gehoord.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Rijkswaterstaat wil ten behoeve van een goede ecologische verbinding tussen verschillende delen van het buitengebied, een ecoduct aanleggen over de A35. Hierdoor worden de (natuur)gebieden aan weerszijden van de A35 (bestaande uit bospercelen, houtwallen, graslanden, akkers en heideterreintjes) met elkaar verbonden. Voor de bouw van het ecoduct is het noodzakelijk om aan weerszijden van de A35 de gronden te bewerken en op te hogen. In de directe nabijheid van het te bouwen ecoduct staan zogeheten ‘zouthuisjes’. Ook bevinden zich in het gebied een watergang, een aardgasleiding en een hoogspanningsleiding.

De afstand van de woning van [verzoeker] tot aan het midden van het ecoduct over de A35 bedraagt ongeveer 350 meter. Ter zitting van de voorzieningenrechter heeft hij nader toegelicht dat hij vanaf zijn perceel rechtstreeks zicht heeft op het te bouwen ecoduct. [verzoeker] heeft een voorlopige voorziening gevraagd omdat de bouwwerkzaamheden nog niet zo lang geleden zijn gestart en hij niet voor een voldongen feit wenst te komen te staan in de bodemprocedure.

3.    De bouw van het ecoduct vindt plaats op gronden waarvoor het bestemmingsplan "Buitengebied Noordwest" (hierna: het bestemmingsplan) geldt. Deze gronden hebben daarin de bestemmingen "Natuur" en "Verkeer" en de dubbelbestemmingen "Leiding- Hoogspanningsverbinding" en "Leiding-Gas". Verder zijn de gebiedsaanduidingen "overig- ecoduct" en "bodemdalingsgebied" van toepassing. Het college heeft met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) gelezen in verbinding met artikel 39.3 van de planregels omgevingsvergunning verleend.

4.    Naar voorlopig oordeel faalt het betoog van [verzoeker] dat het project in strijd is met het bestemmingsplan, omdat op de plankaart de functieaanduiding "other:ecoduct" is opgenomen terwijl in artikel 46.7 van de planregels de bestemming "ecoduct" wordt aangehaald. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat, zoals de rechtbank heeft overwogen, de planwetgever in het bestemmingsplan de realisatie van een ecoduct mogelijk heeft gemaakt binnen de bestemming "Natuur" door het expliciet toekennen van de gebiedsaanduiding "overig-ecoduct" aan een op de plankaart ingetekend vlak. Verder volgt uit de aanduidingsomschrijving in artikel 46.7.1 van de planregels dat de voor "overig-ecoduct" aangewezen gronden mede bestemd zijn voor een ecoduct met bijbehorende op- en afritten, aanplant, palen en afrasteringen. Dat bij de realisering van het ecoduct werkzaamheden op de bestemming "Natuur" plaatsvinden maakt niet dat de voorzieningenrechter op voorhand van oordeel is dat de rechtbank niet heeft onderkend dat daarmee wordt gehandeld in strijd met de bestemming "Natuur" omdat met de werkzaamheden uiteindelijk wordt beoogd de natuurlijke waarden in stand te houden dan wel te verbeteren.

De voorzieningenrechter ziet verder geen grond voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat een mer-beoordelingsbesluit had moeten worden gemaakt. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat Rijkswaterstaat te kennen heeft gegeven dat geen sprake is van wijziging van de snelweg en dat tijdens de werkzaamheden volgens BAM geen water wordt opgepompt uit gronden waarop een natuurbestemming rust.

5.    De voorzieningenrechter stelt voorop dat de vraag of het in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitsvereiste in de weg staat aan bespreking van de betogen van [verzoeker] dat ten onrechte geen passende beoordeling is gemaakt en dat onduidelijk is dat geen sprake is van significante gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen voor de Natura-2000 gebieden nader onderzocht moet worden in de bodemprocedure. Naar voorlopig oordeel gaat de voorzieningenrechter er evenwel vanuit dat artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan bespreking van deze betogen nu het betrokken Natura 2000-gebied op ongeveer 5 kilometer afstand van de woning van [verzoeker] is gelegen. Gelet op deze afstand is niet aannemelijk dat het belang van [verzoeker] is verweven met het algemeen belang dat de Wet natuurbescherming beoogt te beschermen.

6.    Voor zover [verzoeker] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet in redelijkheid medewerking aan de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen omdat twee instabiele zoutcavernes aanwezig zijn in de omgeving van het te realiseren ecoduct en daardoor bodemdaling zal plaatsvinden faalt dit betoog vooralsnog evenzeer. De rechtbank heeft daarbij naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht van belang geacht dat in een brief van de directeur Ondergrond en Boren van Staatstoezicht op de mijnen (hierna: de SodM) van 4 oktober 2018 staat dat wat betreft de bodemdaling het hier gaat om stabiele cavernes, op basis waarvan vanuit de ondergrond geen noemenswaardige bodemdaling te verwachten is. Wel wordt in dit advies aangegeven dat geen inzicht bestaat in de status van de cavernes, of er nog zout uit gewonnen wordt en dat het de voorkeur zou hebben, wanneer dit niet meer het geval is, de cavernes permanent af te sluiten voordat er zo dichtbij een belangrijke natuurontwikkeling plaatsvindt. Verder is aangegeven dat nadere afstemming met Akzo (thans: Nouryon) - over het (versneld) afsluiten van cavernes waar geen zout meer uit wordt gewonnen - raadzaam is. Nouryon heeft vervolgens, samengevat weergegeven, medegedeeld dat de betrokken cavernes stabiel en veilig zijn, dat de maximale bodemdaling 5 centimeter in 100 jaar tijd bedraagt en dat dit geen schade zal veroorzaken aan bovengrondse functies. Het abandonneren van de putten (planning: binnen enkele jaren) is mogelijk omdat daarmee bij het ontwerp van het ecoduct rekening is gehouden. De enkele verwijzing naar recente krantenartikelen over andere zoutcavernes is onvoldoende om tot de conclusie te komen dat [verzoeker] aannemelijk heeft gemaakt dat de gevolgen voor de bodemdaling in verband met de aanwezige zoutcavernes dusdanig groot zijn dat het college niet in redelijkheid medewerking zou hebben kunnen verlenen aan het bouwplan.

7.    De voorzieningenrechter betwijfelt of artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan bespreking van het betoog van [verzoeker] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur omdat op pagina 6 van het besluit staat dat nog in te dienen gegevens over het Bouwbesluit 2012 moeten worden goedgekeurd. Deze vraag dient te worden beantwoord in de bodemprocedure. Hierin is geen grond gelegen voor het treffen van een voorlopige voorziening nu de gegevens zijn aangeleverd door BAM en het college reeds goedkeuring aan de ingediende gegevens heeft verleend.

8.     De voorzieningenrechter is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat onvoldoende aanknopingspunten bestaan voor het oordeel dat de aangevallen uitspraak en het bij de rechtbank bestreden besluit niet in stand zal blijven, althans dat de omgevingsvergunning uiteindelijk niet in stand zal blijven.

9.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.

w.g. Uylenburg    w.g. Vermeulen
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2019

700.

BIJLAGE

Planregels van het bestemmingsplan

Artikel 39

39.1 Bestemmingsomschrijving

"De voor 'Leiding -Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

a. de aanleg, instandhouding en bescherming van in totaal vier hogedruk gastransportleidingen, met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarbij ter plaatse van de figuur "hartlijn leiding - gas" de volgende leidingen zijn toegestaan:

1. een gastransportleiding met een maximale diameter van 6 inch;

2. een gastransportleiding met een maximale diameter van 8 inch;

3. een gastransportleiding met een maximale diameter van 12 inch;

4. een gastransportleiding met een maximale diameter van 24 inch;

5. een gastransportleiding met een maximale diameter van 36 inch.

b. het doen gebruiken van de onder a. genoemde hogedruk gastransportleidingen voor het transporteren van (aard)gas onder:

1. 40 bar voor de leidingen van 6, 8 en 12 inch;

2. 80 bar voor de leidingen van 24 en 36 inch.

c. de exacte ligging van de gastransportleidingen is weergegeven op de bijlage 4 behorende bij deze regels."

39.2 Bouwregels

"a. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemming(en) mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming,

b. ten behoeve van onderhoud of vervanging is toegestaan de buisleidingen te vervangen in dezelfde diameter en dezelfde gasdruk. Tevens zijn toegestaan een kleinere diameter en lagere gasdruk. Het groepsrisico dient gelijk te zijn of minder te worden.

c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een bouwhoogte van maximaal 3 meter;

d. Voor het bouwen van nutsvoorzieningen geldt per bouwwerk een goothoogte van maximaal 3 meter, een bouwhoogte van maximaal 5 meter en een oppervlakte van maximaal 25 m²."

39.3 Afwijken van de bouwregels

"Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 39.2, onder a en toestaan dat ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en) wordt gebouwd, mits de functionaliteit van de leiding niet nadelig wordt beïnvloedt en de realisatie van het bouwwerk vanuit een oogpunt van externe veiligheid aanvaardbaar is.

De beheerder van de aardgasleiding wordt in de gelegenheid gesteld om advies uit te brengen over het voornemen een afwijking toe te staan."

Artikel 46

[…]

46.7 overig - ecoduct

46.7.1 Aanduidingsomschrijving

"De voor "overig - ecoduct" aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een ecoduct met bijbehorende op- en afritten, aanplant, palen en afrasteringen."

46.7.2 Bouwregels

"1. Op de voor "overig - ecoduct" aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 46.7.1 en de daar voorkomende bestemmingen.

2. Realisering van de ecoduct is toegestaan binnen de contouren van de gebiedsaanduiding "overig - ecoduct"."