Uitspraak 201905722/2/A1


Volledige tekst

201905722/2/A1.
Datum uitspraak: 13 september 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) hangende het hoger beroep van:

Seafood Bar Group B.V. (hierna: Seafood Bar), gevestigd te Amsterdam,

verzoekster,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 juli 2019 in zaken nrs. 19/2898 en 19/2915 in het geding tussen:

Seafood Bar

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 18 mei 2018 heeft het college Seafood Bar onder aanzegging van bestuursdwang gelast het gebruik van de detailhandel als horecabedrijf op de Leidsestraat 61 te (laten) staken en gestaakt te houden.

Bij besluit van 16 april 2019 heeft het college het door Seafood Bar daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 3 juli 2019 heeft de rechtbank het door Seafood Bar daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft Seafood Bar hoger beroep ingesteld.

Bij deze brief heeft Seafood Bar de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 september 2019, waar Seafood Bar, vertegenwoordigd door mr. R.G. Meester en mr. P.M.L. Schilder Spel, beiden advocaat te Amsterdam, en P.H.T. de Visser, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.M. Delstra, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Seafood Bar exploiteert vanaf eind 2017 de Seafood Shop op de begane grond van een hoekpand aan de Leidsestraat 61 in Amsterdam. Ter plaatse worden ten tijde van het besluit van 18 mei 2018, onder meer, diverse soorten vis, salades, haring, kibbeling en kaviaar verkocht. Aan de raamgevels van het pand zijn wandtafels geplaatst met krukken. Aan deze wandtafels kunnen klanten eten nuttigen.

Op het perceel rust volgens het daar geldende bestemmingsplan Zuidelijke Binnenstad de bestemming "Centrum-1 ".

3.    In het besluit van 16 april 2019 heeft het college besluit van 18 mei 2018 gehandhaafd, zij het met een aanpassing van de formulering van de last en de daarbij opgenomen herstelmaatregelen. Seafood Bar is gelast de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) gelezen in samenhang met artikel 3.1, onder f, van de planregels van het bestemmingsplan te beëindigen en beëindigd te houden. De herstelmaatregelen luiden volgens dat besluit als volgt: "Wij zijn van mening dat wordt geëxploiteerd in strijd met het bestemmingsplan Zuidelijke Binnenstad. U kunt bestuursdwang voorkomen door de exploitatie, inrichting en uitstraling van het pand zo aan te passen dat geen sprake meer is van horeca-1 en aan de regels van het bestemmingsplan en het voorbereidingsbesluit wordt voldaan. Concreet dient u daartoe zowel de (raam -/wand-) tafels en de zitgelegenheid te verwijderen en verwijderd te houden, als de verkoop van etenswaren voor directe consumptie te staken en gestaakt te houden. U kunt, als alternatief voor de genoemde maatregelen, ook het gebruik van het pand staken."

4.    Het verzoek om voorlopige voorziening strekt tot schorsing van de opgelegde last onder bestuursdwang tot twee weken na de uitspraak van de Afdeling op het hoger beroep van Seafood Bar.

5.    Seafood Bar betoogt onder meer dat haar activiteiten in het pand niet in strijd zijn met het bestemmingsplan. Volgens Seafood Bar is geen sprake van "horeca-1" en dient de verkoop van viswaren te worden aangemerkt als detailhandel als bedoeld in artikel 1.25 van de planregels. Seafood Bar stelt daarnaast dat zij een deel van haar inkomsten mag vergaren door de verkoop van etenswaren die direct kunnen worden geconsumeerd, maar is van mening dat dit, anders dan het college stelt, niet aan te merken valt als haar hoofddoel. Verder betoogt Seafood Bar dat zij niet kan worden aangemerkt als een fastfoodrestaurant en is zij van mening dat de last onduidelijk en te verstrekkend is, omdat alle verkoop voor directe consumptie wordt verboden.

6.    De voorzieningenrechter overweegt dat deze voorlopige voorzieningenprocedure zich niet leent voor de beantwoording van de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat Seafood Bar ten tijde van het besluit het pand heeft gebruikt in strijd met het bestemmingsplan. Die beantwoording dient dan ook te geschieden in de bodemprocedure.

Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de last in dit geval niet te verstrekkend is omdat het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van het pand voor "horeca-1" alleen kan worden beëindigd indien de totale verkoop voor directe consumptie wordt gestaakt. Het college heeft zich ter zitting van de voorzieningenrechter ook op het standpunt gesteld dat het niet uitgesloten is dat geen sprake is van strijd met het bestemmingsplan als in beperkte mate voedsel wordt verkocht voor de directe consumptie. Gelet hierop is het de vraag of de omvang van de last, die strekt tot sluiting van de vestiging van Seafood Bar op het perceel in zijn geheel of het compleet beëindigen van de verkoop voor directe consumptie, niet te verstrekkend is en bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter twijfel over de vraag of de uitspraak van de rechtbank in stand kan blijven. Seafood Bar heeft zich op het standpunt gesteld dat de inkomsten die met de verkoop van goederen voor directe consumptie wordt behaald een onmisbaar deel van haar totale inkomsten betreft en dat het voldoen aan de opgelegde last grote gevolgen voor haar zal hebben. Dit is door het college niet betwist. Weliswaar begrijpt de voorzieningenrechter dat het college een groot belang hecht aan handhaving van strijd met het bestemmingsplan in het centrumgebied, maar gelet op de voormelde onduidelijkheid van de last en de belangen van Seafood Bar, zal de voorzieningenrechter overgaan tot het treffen van de navolgende voorziening.

7.        Voor zover Seafood Bar heeft verzocht om de besluiten van 18 mei 2018 en 16 april 2019 te schorsen tot twee weken na de uitspraak op het hoger beroep, wijst de voorzieningenrechter op artikel 8:85, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb waarin is bepaald dat de getroffen voorlopige voorziening in ieder geval vervalt zodra uitspraak op het hoger beroep is gedaan. Artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb biedt de bodemrechter de mogelijkheid om zo nodig een voorlopige voorziening te treffen.

8.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 18 mei 2018, kenmerk BWT 35-18-3004 en 16 april 2019, kenmerk JB.18.003491.001;

II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam tot vergoeding van bij Seafood Bar Group B.V. in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam aan Seafood Bar Group B.V. het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 519,00 (zegge: vijfhonderdnegentien euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.

w.g. Uylenburg    w.g. Vermeulen
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 september 2019

700.

BIJLAGE

Artikel 1 Begrippen

[…];

Artikel 1.25 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt;

Artikel 1.34 horeca 1

fastfoodbedrijven, zijnde horecabedrijven die tot hoofddoel hebben het in hoofdzaak voor consumptie ter plaatse verstrekken van vooral op gemaksvoeding gerichte, eenvoudige en snel bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het voor consumptie ter plaatse verstrekken van zwak- en niet-alcoholische dranken. Onder fastfoodbedrijven worden in elk geval begrepen automatieken, snackbars en fastfoodrestaurants.

Artikel 3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Centrum - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. wonen, met inachtneming van het bepaalde in artikel en 40;

b. kantoren, met inachtneming van het bepaalde in artikel 40;

c. kantoren met baliefunctie;

d. voorzieningen met inbegrip van additionele horeca:, met uitzondering van kinderdagopvang, en met uitzondering van automatenhallen, en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 3.5.4 en 3.6.2 en 40;

e. galeries;

f. -detailhandel, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van smartshops, sekswinkels, minisupermarkten en souvenirwinkels tenzij op de verbeelding aangeduid, met inachtneming van artikel 40 en

-voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van geldwisselkantoren, telefoneerinrichtingen en massagesalons tenzij op de verbeelding aangeduid, met inachtneming van artikel 40;

[…];.