Uitspraak 201810401/1/V1


Volledige tekst

201810401/1/V1.
Datum uitspraak: 12 september 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 december 2018 in zaak nr. 18/3909 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COa; lees: de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid).

Procesverloop

Bij brief van 9 mei 2018 heeft de staatssecretaris het onderdak van de vreemdeling in de gezinslocatie te Katwijk beëindigd.

Bij uitspraak van 13 december 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Berkel, advocaat te Katwijk, hoger beroep ingesteld.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.    De Afdeling overweegt ambtshalve als volgt.

De brief van 9 mei 2018 is een namens de staatssecretaris door het COa verrichte rechtens relevante handeling als bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Dit betekent dat daartegen bezwaar openstond. Dit heeft de rechtbank door de brief van 9 mei 2018 aan te merken als een door het COa genomen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, waartegen ingevolge artikel 5 van de Wet COa direct beroep openstaat, niet onderkend.

2.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Wat de vreemdeling in het hogerberoepschrift heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Doende wat de rechtbank zou moeten doen, zal de Afdeling de rechtbank alsnog onbevoegd verklaren van het beroep kennis te nemen. Verder zal de Afdeling het beroepschrift doorzenden naar het COa om het namens de staatssecretaris als bezwaarschrift in behandeling te nemen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 december 2018 in zaak nr. 18/3909;

III.    verklaart de rechtbank onbevoegd van het door de vreemdeling ingestelde beroep kennis te nemen;

IV.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijftienhonderdzesendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, griffier.

w.g. Drop    w.g. Groeneweg
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 12 september 2019

32.