Uitspraak 201902676/1/V1


Volledige tekst

201902676/1/V1.
Datum uitspraak: 11 september 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 7 maart 2019 in zaken nrs. NL17.2183 en 17/5017 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 2 december 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 te bepalen dat zijn uitzetting achterwege blijft, afgewezen en bepaald dat tot en met 28 november 2017 de uitzetting van de vreemdeling achterwege wordt gelaten zonder dat sprake is van rechtmatig verblijf en zonder dat het inreisverbod wordt opgeheven.

Bij besluit van 9 februari 2017 (hierna: besluit I) heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij besluit van 3 mei 2017 (hierna: besluit II) heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.

Bij besluit van 4 oktober 2017 (hierna: besluit III) heeft de staatssecretaris besluit II aangevuld.

Bij uitspraak van 7 maart 2019 heeft de rechtbank het door de vreemdeling ingestelde beroep tegen besluit I niet-ontvankelijk verklaard, het beroep tegen besluit II ongegrond verklaard en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven, en het beroep tegen besluit III ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.R. Klaver, advocaat te Bergen op Zoom, hoger beroep ingesteld.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de vreemdeling zich nader uitgelaten.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.    In het hogerberoepschrift is vermeld dat het betrekking heeft op de uitspraak van de rechtbank in zaken nrs. NL17.2183 en 17/5017, "waarbij de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard". De rechtbank heeft echter uitsluitend de beroepen tegen besluit II en besluit III ongegrond verklaard. Wat in het hogerberoepschrift als grieven is aangevoerd heeft eveneens uitsluitend betrekking op de besluiten II en III. Gelet hierop kan het hogerberoepschrift niet anders worden begrepen, dan dat het is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank, uitsluitend voor zover die uitspraak ziet op besluit II en besluit III. Anders dan de vreemdeling betoogt, is geen sprake van een onlosmakelijke samenhang tussen besluit I en de besluiten II en III. Voorts heeft de rechtbank, anders dan de vreemdeling stelt, op elk van de beroepen afzonderlijk beslist. Ten slotte is onder de uitspraak vermeld dat tegen de uitspraak binnen vier weken hoger beroep kan worden ingesteld voor zover dat hoger beroep betrekking heeft op de uitspraak over besluit I, en binnen één week hoger beroep kan worden ingesteld voor zover dat hoger beroep betrekking heeft op de uitspraak over besluit II en besluit III.

2.    Nu het hogerberoepschrift is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank, uitsluitend voor zover die uitspraak ziet op besluit II en besluit III, bedraagt de termijn voor het instellen van dit hoger beroep een week. Omdat de uitspraak van de rechtbank op 12 maart 2019 per post is verzonden en digitaal ter beschikking is gesteld aan partijen, eindigde die termijn op 19 maart 2019. Het hogerberoepschrift is daarna bij de Raad van State binnengekomen. De vreemdeling heeft het hogerberoepschrift daarom niet op tijd ingediend. In zijn nadere uitlating voert de vreemdeling geen redenen aan voor deze termijnoverschrijding.

3.    Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, griffier.

w.g. Verheij    w.g. De Groot
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2019

210.