Uitspraak 201906555/1/V3 en 201906555/2/V3


Volledige tekst

201906555/1/V3 en 201906555/2/V3.
Datum uitspraak: 11 september 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), op de hoger beroepen van:

[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2],

appellanten,

tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 22 augustus 2019 in zaken nrs. NL19.17774 en NL19.17776 in het geding tussen:

de vreemdelingen

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluiten van 23 juli 2019 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.

Bij mondelinge uitspraak van 22 augustus 2019 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. H. Loth, advocaat te Amsterdam, hoger beroepen ingesteld.

Voorts hebben de vreemdelingen de voorzieningenrechter verzocht voorlopige voorzieningen te treffen.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.    De hoger beroepen richten zich niet tegen de uitspraak van de rechtbank. De vreemdelingen leggen namelijk niet uit waarom de uitspraak van de rechtbank volgens hen niet juist is. Daarom kan de Afdeling geen inhoudelijk oordeel geven over de hoger beroepen (artikel 85 van de Vw 2000).

2.    De hoger beroepen zijn kennelijk niet-ontvankelijk. De verzoeken om voorlopige voorziening worden daarom afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart de hoger beroepen niet-ontvankelijk;

II.    wijst de verzoeken af.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.

w.g. Verheij    w.g. Van Meurs-Heuvel
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2019

47-888.