Uitspraak 201906006/2/V1


Volledige tekst

201906006/2/V1.
Datum uitspraak: 11 september 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

verzoeker,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 24 juli 2019 in zaak nr. 18/8117 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 22 april 2018 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd ingetrokken en tegen de vreemdeling een inreisverbod uitgevaardigd.

Bij besluit van 3 oktober 2018 heeft de staatssecretaris, voor zover nu van belang, het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 24 juli 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.

Voorts heeft de vreemdeling de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1.    De vreemdeling heeft de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat hij niet wordt uitgezet voordat op het hoger beroep is beslist en dat hij opvang en verstrekkingen krijgt.

2.    Gelet op wat is aangevoerd, is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep in stand zal blijven. Daarom treft de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening.

3.    De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de vreemdeling niet wordt uitgezet, totdat op het door hem ingestelde hoger beroep is beslist;

II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. J. Th. Drop, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, griffier.

w.g. Drop    w.g. Hanrath
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2019

392.