Uitspraak 201808263/1/R2


Volledige tekst

201808263/1/R2.
Datum uitspraak: 28 augustus 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B] (hierna samen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Heesch, gemeente Bernheze,

en

het college van burgemeester en wethouders van Bernheze,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 augustus 2018 heeft het college het wijzigingsplan "Meursstraat ong. (naast [locatie 1]) in Heesch" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Bij besluit van 23 april 2019 heeft het college het wijzigingsplan "Meursstraat ong. (naast [locatie 1]) in Heesch" opnieuw en gewijzigd vastgesteld (hierna: het herstelbesluit).

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [appellant] een zienswijze over het herstelbesluit naar voren gebracht.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juli 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. Schoneveld, advocaat te‘s-Hertogenbosch, is verschenen. Voorts zijn ter zitting de erven van [familie], in de persoon van [belanghebbende], als partij gehoord.

Overwegingen

1.    Het herstelbesluit wordt, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.

2.    Het wijzigingsplan - zoals dat luidt na het herstelbesluit - maakt de realisatie van 4 twee-onder-een-kapwoningen of 3 vrijstaande woningen mogelijk op een onbebouwd perceel aan de Meursstraat naast [locatie 1]. Het perceel heeft de bestemmingen "Wonen" en "Tuin" alsmede de bestemming "Agrarisch". [appellant] woont direct naast het plangebied aan de [locatie 1] en hij is het niet eens met het aantal woningen dat mag worden gerealiseerd en de afstand tussen zijn woning en het bouwvlak.

3.    [appellant] betoogt dat de realisatie van 4 woningen niet passend is in de omgeving, die wordt gekenmerkt door vrijstaande woningen en open ruimte. Het plan zou volgens hem dan ook uitsluitend in 3 vrijstaande woningen moeten voorzien. Voorts stelt [appellant] dat hij van het college zijn woning op ongeveer 1,2 meter van de perceelgrens heeft moeten bouwen. De nieuw te realiseren woningen en bijgebouwen kunnen op een afstand van ongeveer 6,5 tot 8 meter van de perceelgrens worden gerealiseerd. [appellant] stelt dat aan hem is meegedeeld dat de toekomstige woningen minimaal 10 meter van zijn perceelgrens zouden worden gebouwd. De korte afstand leidt tot een inbreuk op zijn woon- en leefklimaat. Voor de overige beroepsgronden verwijst [appellant] naar zijn ingediende en ingelaste zienswijze.

3.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat het aantal woningen dat kan worden gerealiseerd passend is in de omgeving. De omgeving kenmerkt zich als een dorpsrand met enkele groene ruimtes afgewisseld met bebouwingsclusters. In de dorpsrandzone is een te gesloten verkaveling niet passend. Volgens het college is de afstand tussen de nieuwe bebouwing en de woning van [appellant] ongeveer 10 meter. Deze ruime onderlinge afstand past binnen de bestaande karakteristiek van het plangebied en daarbij wijst de raad erop dat die afstand beduidend groter is dan de afstand tussen de woningen aan [locatie 1] en [locatie 2].

3.2.    Naar het oordeel van de Afdeling is de enkele stelling dat de omgeving wordt gekenmerkt door vrijstaande woningen onvoldoende om tot de conclusie te komen dat twee-onder-een-kapwoningen niet ruimtelijk aanvaardbaar zijn in de omgeving. Daarbij is van belang dat weliswaar de aangrenzende bebouwing bestaat uit vrijstaande woningen, maar de woning van [appellant] op ongeveer 60 meter van de dorpskern van Heesch staat en dat de dorpskern wordt gekenmerkt door gemengde typen woningen. Gelet op het voorgaande heeft het college in redelijkheid 4 twee-onder-een-kapwoningen mogelijk kunnen maken.

Voor zover het betoog van [appellant] berust op de veronderstelling dat 3 vrijstaande woningen leiden tot een grotere afstand tussen zijn woning en de nog te realiseren woningen, wijst de Afdeling erop dat dit niet noodzakelijkerwijs het geval is. De afstand tussen zijn woning en het bouwvlak verandert daarmee immers niet.

3.3.    Voor zover [appellant] stelt dat aan hem is meegedeeld dat in het plan de afstand tussen de perceelgrens en het bouwvlak 10 meter zou zijn,  blijkt dit niet uit de overgelegde stukken. De Afdeling stelt vast dat de afstand tussen de woning van [appellant] en het bouwvlak ongeveer 10 meter is. Uit artikel 6.2.1, onder b, sub 2, van de planregels in samenhang gelezen met artikel 1.19 en artikel 1.20 van de planregels en het feit dat aan de gronden tussen het bouwvlak en de woning van [appellant] de bestemming "Agrarisch" is toegekend, volgt dat de nieuwe woningen op minstens 4,5 meter van de grens van het bouwvlak moeten worden gebouwd. Daardoor wordt de afstand tussen de woning van [appellant] en de beoogde woningen minstens 14,5 meter. Gelet op het voorgaande heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de afstand tussen de woning van [appellant] en het bouwvlak ruimtelijk aanvaardbaar is.

3.4.    [appellant] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is op deze zienswijze ingegaan. [appellant] heeft in het beroepschrift en ter zitting geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn. Het betoog treft dan ook geen doel.

Conclusie

4.    Gelet op het voorgaande is het beroep tegen het herstelbesluit van het college van 23 april 2019 ongegrond.

5.    Nu het beroep tegen het herstelbesluit niet leidt tot vernietiging van dat besluit, wordt dat besluit in rechte onaantastbaar. Hieruit volgt dat aan het oorspronkelijke besluit van 21 augustus 2018 geen betekenis meer toekomt. Onder deze omstandigheden heeft [appellant] geen belang meer bij een uitspraak op zijn beroep, voor zover dat is gericht tegen het besluit van het college van 21 augustus 2018.

Proceskosten

6.    Nu het college met het herstelbesluit gedeeltelijk aan het beroep van [appellant] tegemoet is gekomen, ziet de Afdeling aanleiding het college op de hierna te vermelden wijze tot vergoeding van de proceskosten te veroordelen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bernheze van 21 augustus 2018 tot vaststelling van het wijzigingsplan "Meursstraat ong. (naast [locatie 1]) in Heesch" niet-ontvankelijk;

II.    verklaart het beroep, tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bernheze van 23 april 2019 tot gewijzigde vaststelling van het wijzigingsplan "Meursstraat ong. (naast [locatie 1]) in Heesch", ongegrond;

III.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Bernheze tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.280,00 (zegge: twaalfhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

IV.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Bernheze aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Vreugdenhil, griffier.

w.g. Michiels


lid van de enkelvoudige kamer

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2019

571-932.