Uitspraak 201808845/1/A3


Volledige tekst

201808845/1/A3.
Datum uitspraak: 28 augustus 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], gevestigd te [plaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 5 oktober 2018 in zaak nr. 18/528 in het geding tussen:

[appellante]

en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat.

Procesverloop

Bij besluit van 4 april 2017 heeft de minister aan [appellante] een bestuurlijke boete opgelegd van € 41.000,00 wegens overtreding van de Arbeidstijdenwet (hierna: de Atw).

Bij besluit van 1 februari 2018 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 5 oktober 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 1 februari 2018 vernietigd en de minister opgedragen om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Bij besluit van 21 november 2018 heeft de minister een nieuw besluit op bezwaar genomen.

[appellante] heeft hiertegen een zienswijze ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juli 2019, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. M.S. Kikkert, advocaat te Haarlem, en de minister, vertegenwoordigd door mr. W.P. van Kooten-Vroegindeweij, mr. W. Autar en mr. A. van Geel, zijn verschenen.

Overwegingen

Wet- en regelgeving

1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Inleiding

2.    [appellante] exploiteert een transportbedrijf voor vervoer over de weg. Op 25 augustus 2015 heeft een toezichthouder van de Inspectie Leefomgeving en Transport een bedrijfsinspectie uitgevoerd bij [appellante] naar de naleving van de bepalingen van de Atw en het Arbeidstijdenbesluit vervoer (hierna: het Atbv). Het betrof hier een opvolgende administratieve controle naar aanleiding van de bij inspectierapport op 18 augustus 2015 afgesloten inspectie. De toezichthouder en [appellante] hebben in overleg afgesproken dat de bedrijfsinspectie zal gaan zien op het tijdvak van 31 augustus 2015 tot en met 27 september 2015. [appellante] heeft vervolgens met betrekking tot deze periode meerdere bestanden aan de toezichthouder overgelegd. Gebleken is dat in een aantal gevallen de digitale data van de bestuurderskaart, ook wel aangeduid als C-bestanden, evenals data met betrekking tot de rij- en rusttijden die op een tachograaf in het voertuig behoren te worden opgeslagen, ook wel aangeduid als M-bestanden, in de door [appellante] overgelegde bestanden ontbraken. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in op ambtseed opgemaakte boeterapporten van 24 juni 2016 en 29 maart 2017.

2.1.    Bij het besluit van 1 februari 2018 heeft de minister zijn besluit van 4 april 2017 tot het opleggen van een boete wegens overtreding van artikel 4:3, eerste lid, van de Atw gehandhaafd. Hij heeft hieraan de boeterapporten ten grondslag gelegd. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellante] geen deugdelijke registratie voert van de arbeids- en rusttijden die toezicht op de naleving van de Atw mogelijk maakt. De minister heeft op grond van de Beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit vervoer (wegvervoer) 2016 de hoogte van de boete vastgesteld op € 41.000,00. Hij heeft zich daarbij beperkt tot 57 overtredingen die betrekking hebben op de eerste 6 in het boeterapport opgenomen werknemers.

Aangevallen uitspraak

3.     De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister met de boeterapporten en de daarbij behorende bijlagen de 57 overtredingen die aan de boeteoplegging ten grondslag zijn gelegd, voldoende heeft onderbouwd. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij alles heeft gedaan wat redelijkerwijs van haar mocht worden verwacht om overtreding van artikel 4:3, eerste lid, van de Atw te voorkomen. Verder heeft de rechtbank overwogen dat in artikel 8 van de Beleidsregel 2016 is bepaald dat de Beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit vervoer (wegvervoer) 2014 van toepassing blijft op overtredingen die vóór inwerkintreding van de Beleidsregel 2016 zijn begaan. Omdat de overtredingen in 2015 zijn begaan, had volgens de rechtbank bij de bepaling van de hoogte van de op te leggen bestuurlijke boete de Beleidsregel 2014 moeten worden toegepast. De rechtbank heeft om die reden het besluit op bezwaar wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb vernietigd. Zij heeft vervolgens niet zelf de zaak afgedaan, omdat het volgens haar aan de minister is om een oordeel te vormen over de hoogte van de op te leggen boete.

Het hoger beroep

Bevoegdheid

4.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat zij artikel 4:3, eerste lid, van de Atw heeft overtreden. Zij voert aan dat zij wel een deugdelijke registratie van de arbeids- en rusttijden voert die toezicht op de naleving van de Atw mogelijk maakt. Volgens haar mag een overtreding niet alleen worden gebaseerd op de uitkomsten van het softwareprogramma Digitale en Analoge Tachograaf Analyse (hierna: DIANTA). Ook betwist zij dat op de door haar aan de inspecteur overgelegde M-bestanden geen voertuigdata staan, omdat wel allerlei data over de desbetreffende periode worden weergegeven als zij deze bestanden in haar eigen analyse programma invoert.

4.1.    Artikel 4:3, eerste lid, van de Atw verplicht de werkgever een deugdelijke registratie ter zake van de arbeids- en rusttijden te voeren, zodat toezicht op de naleving van de Atw en de daarop berustende bepalingen mogelijk is. In artikel 2.4:1, tweede en vierde lid, van het Atbv is nader omschreven op welke wijze [appellante] aan de registratieverplichting van artikel 4:3, eerste lid, van de Atw moet voldoen. Voor de sector vervoer, waar [appellante] onder valt, geldt voor de bestuurder die rijdt op een voertuig dat is voorzien van een digitale tachograaf, dat de arbeids- en rusttijden worden geregistreerd in de voertuigunit en op de bestuurderskaart en dat deze gegevens in de bedrijfsadministratie moeten worden opgenomen en voor de toezichthouder toegankelijk moeten zijn.

4.2.    Uit de uitspraak van de Afdeling van 20 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3097, volgt dat DIANTA door de Inspectie Leefomgeving en Transport wordt gebruikt om gedownloade digitale bestanden van een digitale tachograaf en een bestuurderskaart in te lezen teneinde overtredingen zichtbaar te maken. De originele databestanden die van een onderneming worden verkregen en in DIANTA worden ingevoerd, zijn voorzien van een digitale handtekening. Die originele databestanden kunnen in DIANTA niet worden gewijzigd en kunnen in geval van onenigheid omtrent de juistheid van de uitkomsten van DIANTA helderheid verschaffen. De uitkomsten van DIANTA worden per minuut in rekenregels weergegeven. Deze uitkomsten worden door een toezichthouder als hulpmiddel gebruikt bij de vaststelling of sprake is van overtredingen. De in DIANTA zichtbaar gemaakte overtredingen worden vervolgens gecontroleerd en nagerekend aan de hand van overige uit de administratie van de onderneming verkregen gegevens.

In het boeterapport van 24 juni 2016 staat het volgende vermeld:

[…]. "Ik bevond en zag, dat door of namens [appellante], op of omstreeks 15 februari 2016 door [persoon] een USB-stick met begeleidend schrijven namens [appellante] aan mij werd overhandigd. Ik zag dat op de USB-stick onder andere de digitale back-ups van de digitale tachograaf gegevens voorkwamen van de gebezigde voertuigen en de bestuurderskaarten van de werknemers betreffende eerder genoemde periode. Om de naleving van de rij- en rusttijden te kunnen controleren, heb ik de overhandigde digitale bestanden ingelezen in de controleapplicatie van de Inspectie Leefomgeving en Transport, genaamd DIANTA."

"Na het inlezen van de digitale bestanden van de gebezigde voertuigen en de bestuurderskaarten van de werknemers betreffende eerder genoemde periode, zag ik, dat deze niet volledig waren, waarbij ik bij brief van 21 april 2016, kenmerk ILT-2016/35476 van de directie van [appellante], heb gevorderd mij de ontbrekende gegevens uiterlijk 6 mei 2016 aan te leveren. Bij mailing van 4 mei 2016 werden aan mij door of namens [appellante] aanvullende gegevens met toelichting verstrekt. Na het inlezen van de alzo verkregen bestanden heb ik een analyse gemaakt van de compleetheid en juistheid van de verkregen gegevens en heb ik tevens de rij- en rusttijden van de werknemers grafisch weergegeven en eventueel gepleegde overtredingen met behulp van deze applicatie uitgerekend en zichtbaar gemaakt aan de hand waarvan ik onderstaande overtredingen heb gerelateerd." […]. In het aanvullend boeterapport van 29 maart 2017 staat nog vermeld: […] "Heden, 29 maart 2017, heb ik dit bestand nogmaals ingelezen in het ILT-analyse programma. Ik zag opnieuw dat het bestand van de 27-BBK-9 geen voertuigdata bevatte over het tijdvak van 31 augustus- tot en met 27 september 2015."

Uit het voorgaande volgt dat de minister de uitkomsten van DIANTA heeft gebruikt als hulpmiddel bij het vaststellen van de overtredingen, en dat hij een analyse heeft gemaakt van de compleetheid en juistheid van de verkregen gegevens en dat hij vervolgens nader onderzoek heeft gedaan naar deze overtredingen. Omdat de M-bestanden voor het voertuig met kenteken 27-BBK-9 over de periode van 31 augustus 2015 tot en met 27 september 2015 ontbraken en dus voor de toezichthouder niet toegankelijk waren, heeft hij niet kunnen beoordelen of de registratie deugdelijk was. Dit maakt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat [appellante] geen deugdelijke registratie heeft gevoerd. Dat de bestanden in een eigen analyse apparaat van [appellante] wel data zouden weergeven maakt dit niet anders, omdat het tijdstip van de inspectie bepalend is voor de overtreding en deze data ten tijde van de inspectie voor de toezichthouder niet toegankelijk waren. Bovendien is onweersproken gesteld dat een aantal keer uitstel is gevraagd en verleend aan [appellante] en haar de gelegenheid is geboden om ontbrekende gegevens alsnog te verstrekken.

Het betoog faalt.

5.    [appellante] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat haar geen verwijt kan worden gemaakt voor het ontbreken van een aantal C-bestanden. Zij voert aan dat zij al het mogelijke heeft gedaan wat in redelijkheid van haar kan worden verwacht, maar dat de rechtbank uit het oog heeft verloren dat deze gegevens afkomstig zijn van de bestuurderskaart en dat de bestuurderskaart alleen door de desbetreffende bestuurder kan en mag worden gebruikt. Daar komt volgens haar bij dat chauffeurs ook een eigen verantwoordelijkheid hebben om deze C-bestanden aan te leveren.

5.1.    Zoals ook hiervoor onder 4.1 is besproken, verplicht artikel 4:3, eerste lid, van de Atw de werkgever een deugdelijke registratie ter zake van de arbeids- en rusttijden te voeren, zodat toezicht op de naleving van de Atw en de daarop berustende bepalingen mogelijk is. Het is dan ook aan de werkgever om een deugdelijke registratie van arbeids- en rusttijden te voeren. In situaties waarin verwijtbaarheid volledig ontbreekt bestaat geen grond voor boeteoplegging. Hiertoe moet de overtreder aannemelijk maken dat hij al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was, heeft gedaan om de overtreding te voorkomen.

De rechtbank heeft terecht overwogen dat het geven van een algemene instructie van 26 augustus 2015 en het overhandigen van een chauffeurshandboek aan de chauffeurs, onvoldoende is om te concluderen dat [appellante] al hetgeen heeft gedaan wat redelijkerwijs mogelijk was om de overtredingen te voorkomen. Behalve uit een brief van 22 september 2015 is verder niet gebleken dat [appellante] in de periode van 31 augustus 2015 tot en met 27 september 2015 haar chauffeurs er op heeft aangesproken als zij geen bestanden aanleverden. Ook blijkt uit de stukken niet dat zij gedurende deze periode andere chauffeurs er op heeft aangesproken als zij geen bestanden aanleverden, blijkt ook niet dat zij nadere algemene instructies heeft gegeven of dat zij andere inspanningen heeft verricht ter voorkoming van verdere overtredingen. De overige stukken die [appellante] heeft overgelegd doen aan het voorgaande niet af, omdat deze stukken dateren van maanden na de bedrijfsinspectie.

Het betoog faalt.

6.    Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.2 en 5.1 is overwogen, was de minister bevoegd om aan [appellante] een boete op te leggen wegens overtreding van artikel 4:3, eerste lid, van de Atw.

Strijd met artikel 8:72a van de Awb

7.    [appellante] betoogt dat de aangevallen uitspraak in strijd is met artikel 8:72a van de Awb. Volgens haar had de rechtbank op grond van dit artikel zelf in de zaak moeten voorzien.

7.1.    In haar uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het besluit van 1 februari 2018 een motiveringsgebrek bevat, omdat de minister in strijd met artikel 8 van de Beleidsregel 2016 de hoogte van de op te leggen boete aan de hand van de inhoudelijke criteria van Beleidsregel 2016 heeft bepaald en niet op basis van het oude beleid. De rechtbank heeft vervolgens het besluit vernietigd en de minister gelast opnieuw op het bezwaar van [appellante] te beslissen.

7.2.     Op grond van artikel 8:72a van de Awb neemt de bestuursrechter, indien hij een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete vernietigt, zelf een beslissing over het opleggen van de boete en bepaalt hij dat zijn uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. [appellante] stelt dan ook terecht dat de rechtbank zelf in de zaak had moeten voorzien.

Het betoog slaagt.

Conclusie over het hoger beroep

8.     Gelet op overweging 7.2. is het hoger beroep van [appellante] gegrond en dient de uitspraak te worden vernietigd, voor zover de minister is gelast opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van de uitspraak. Naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank heeft de minister bij besluit van 21 november 2018 een nieuw besluit op bezwaar genomen. Door de vernietiging van de uitspraak op dat punt is de grondslag aan dit besluit komen te vervallen. Dit besluit dient alleen al daarom te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling alsnog een beslissing nemen over de boete.

Beslissing over de boete

Meest gunstige resultaat

9.     In hoger beroep is [appellante] niet opgekomen tegen de vernietiging van het bij de rechtbank bestreden besluit. Dit betekent in beginsel dat niet is opgekomen tegen de vaststelling van de rechtbank dat ten onrechte Beleidsregel 2016 is toegepast en dat van Beleidsregel 2014 had moeten worden uitgegaan, omdat in artikel 8 van de Beleidsregel 2016 is opgenomen dat de Beleidsregel 2014 van toepassing blijft op overtredingen die zijn begaan voor de inwerkingtreding van de Beleidsregel 2016.

De boete voor overtreding van artikel 4:3, eerste lid, van de Atw bedraagt volgens de Beleidsregel 2014 € 4.400,00 per overtreding. Zoals ook ter zitting met partijen is doorgerekend, betekent dit dat de minister volgens deze handhavingsinstructie een boete van € 88.000,00 (twintig keer € 4.400,00) aan [appellante] had mogen opleggen onder het oude beleid. Dit zou voor [appellante] daarom tot een ongunstiger resultaat leiden dan toepassing van de Beleidsregel 2016, op basis waarvan de minister op een boete van € 41.000,00 is uitgekomen. Ter zitting is door [appellante] toegelicht dat in haar berekening wel tot een lagere boete wordt gekomen, omdat zij ervan uitgaat dat volgens de handhavingsinstructie van Beleidsregel 2014 in het boeterapport maar twintig overtredingen hadden mogen worden opgenomen. Als dan vervolgens de in artikel 5 van de Beleidsregel 2016 opgenomen maximering van de boete voor een eerste bedrijfsinspectie zou zijn toegepast, was de boete lager uitgevallen. Deze redenering volgt de Afdeling niet. Het standpunt van [appellante] houdt in dat het nieuwe beleid wel zou moeten worden toegepast waar het gaat om het maximeren van de boete overeenkomstig artikel 5 van de Beleidsregel 2016 (eerste bedrijfsinspectie), maar dat het oude beleid moet worden toegepast waar het gaat om het aantal overtredingen dat daarbij mag worden betrokken. Dit standpunt kan niet worden gevolgd, alleen al omdat zowel Beleidsregel 2014 als Beleidsregel 2016 één geheel vormen. Dit betekent dat ofwel Beleidsregel 2014, dan wel Beleidsregel 2016 moet worden toegepast en het niet de bedoeling is gedeeltelijk de oude en gedeeltelijk de nieuwe beleidsregel toe te passen.

9.2.     Nu op grond van artikel 5:46, vierde lid, van de Awb in samenhang met artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht moet worden uitgegaan van het meest gunstige resultaat bij het beslissen over de boete, neemt de Afdeling de door de minister vastgestelde boete van € 41.000,00 tot uitgangspunt.

Evenredigheid

9.3.     [appellante] betoogt verder dat de hoogte van de boete onevenredig is. Er is slechts gematigd op basis van de algemene omstandigheden dat zij een bepaald aantal werknemers in dienst heeft en dat het een eerste bedrijfsinspectie betreft. Dit zegt volgens haar evenwel niets over de evenredigheid per beboetbaar feit en de mate van verwijtbaarheid. Volgens haar is de ernst van de overtreding beperkt, aangezien in totaal maar een aantal bestanden ontbrak.

9.4.     Dat een aantal bestanden ontbrak, betekent niet dat de overtredingen daarom van geringe ernst zijn of de mate van verwijtbaarheid gering is. [appellante] voerde ten tijde van de bedrijfsinspectie geen deugdelijke registratie die het toezicht op de naleving van arbeids- en rusttijden mogelijk maakte. Daar komt bij dat uit het boeterapport van 24 juni 2016 volgt dat [appellante] tijdig schriftelijk op de hoogte was gesteld van de aanstaande bedrijfsinspectie en dat in overleg tussen de toezichthouders en [appellante] het controletijdvak is vastgesteld, zodat zij wist dan wel had behoren te weten dat zij alle benodigde gegevens aan de inspecteur moest overhandigen voor die specifieke periode en het op haar weg had gelegen zich voorafgaand aan de inspectie ervan te vergewissen dat de te overhandigen gegevens compleet waren. Bovendien heeft de toezichthouder [appellante] in de gelegenheid gesteld om ontbrekende gegevens alsnog aan te leveren. Het aangevoerde vormt daarom geen grond voor het oordeel dat gelet op de aard en ernst van de overtredingen en de mate van verwijtbaarheid aanleiding was voor verdergaande matiging van de opgelegde boete.

9.5.     Het betoog faalt.

Conclusie over de hoogte van de boete

10.    Gelet op hetgeen is overwogen onder 9 tot en met 9.5, zal de Afdeling zelf in de zaak voorzien door de boete vast te stellen op het door de minister genoemde bedrag van € 41.000,00. Dit betekent dat de minister geen nieuw besluit hoeft te nemen.

Proceskosten

11.    De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 5 oktober 2018 in zaak nr. 18/528, voor zover de minister daarin is gelast om opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van de uitspraak;

III.    vernietigt het besluit van de minister van Infrastructuur en Waterstaat van 21 november 2018, kenmerk 071602124/11;

IV.    stelt de boete vast op € 41.000,00 (zegge: éénenveertigduizend euro);

V.    bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 1 februari 2018;

VI.    veroordeelt de minister van Infrastructuur en Waterstaat tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII.    gelast dat de minister van Infrastructuur en Waterstaat aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. A. ten Veen en mr. P.H.A. Knol en, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen
voorzitter

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2019

317-859.

BIJLAGE - Wettelijk kader

Wetboek van Strafrecht

Artikel 1

[…]

2. Bij verandering in de wetgeving na het tijdstip waarop het feit begaan is, worden de voor de verdachte gunstigste bepalingen toegepast.

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 5:46

[…]

4. Artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7:12

1. De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge artikel 7:3 van het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond dat is geschied.

[…]

Artikel 8:72a

Indien de bestuursrechter een beschikking tot het opleggen van een bestuurlijke boete vernietigt, neemt hij een beslissing omtrent het opleggen van de boete en bepaalt hij dat zijn uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde beschikking.

Arbeidstijdenwet

Artikel 1:1

1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. werkgever:

[…]

2°. degene aan wie een ander ter beschikking wordt gesteld voor het verrichten van arbeid als bedoeld onder 1°;

[…]

Artikel 2:7

1. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald, dat voor de bij die maatregel en de daarop berustende bepalingen omschreven arbeid of arbeid onder daarbij omschreven omstandigheden, deze wet en de daarop berustende bepalingen geheel of gedeeltelijk mede moeten worden nageleefd door een persoon die, zonder werkgever of werknemer te zijn in de zin van deze wet, deze arbeid verricht, indien zulks noodzakelijk is ter voorkoming van ernstig gevaar voor de veiligheid of de gezondheid van andere personen.

[…]

Artikel 4:3

1. Een werkgever en een persoon als bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, voert een deugdelijke registratie terzake van de arbeids- en rusttijden welke het toezicht op de naleving van deze wet en de daarop berustende bepalingen mogelijk maakt.

[…]

Artikel 10:5

1. Een daartoe door Onze Minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar legt de bestuurlijke boete op aan de natuurlijke of rechtspersoon op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet en de daarop berustende bepalingen, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als overtreding.

[…]

3. De ter zake van deze wet en de daarop berustende bepalingen gestelde overtredingen gelden ten opzichte van elke persoon, met of ten aanzien van wie de overtreding is begaan, en met betrekking tot elke dag in de loop waarvan deze overtreding is begaan.

[…]

Artikel 10:7

1. De bestuurlijke boete die voor een overtreding kan worden opgelegd bedraagt ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

[…]

6. Onze Minister stelt beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de overtredingen worden vastgesteld. Voor overtredingen begaan door personen, bedoeld in artikel 5:12, tweede lid, stellen Onze Minister van Infrastructuur en Milieu en Onze Minister tezamen beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor die overtredingen worden vastgesteld. Artikel 5:53 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing indien een artikel gesteld bij of krachtens de wet op grond waarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, niet is nageleefd.

Arbeidstijdenbesluit vervoer

Artikel 2.4:1

1. Met uitzondering van de gegevens en bescheiden, bedoeld in verordening (EU) nr. 165/2014, bewaren de werkgever en de persoon, bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, van de wet, de gegevens en bescheiden met betrekking tot de in artikel 4:3 van de wet neergelegde registratieverplichting ten minste 104 weken, gerekend vanaf de datum waarop de gegevens en bescheiden betrekking hebben.

2. De werkgever en de persoon, bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, van de wet, handelen in overeenstemming met artikel 33, eerste en tweede lid, van verordening (EU) nr. 165/2014.

[…]

4. De werkgever en de persoon, bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, van de wet, handelen in overeenstemming met artikel 10, vijfde lid, van verordening (EG) nr. 561/2006.

Artikel 8:1

1. Het niet naleven van de artikelen 2.4:1, eerste tot en met vijfde lid, 2.4:2, eerste lid, 2.4:3, eerste lid, 2.4:4, 2.4:8 tot en met 2.4:10, 2.4:11, derde lid, 2.4:13, tweede tot en met vierde lid, 2.5:1, tweede en vijfde lid, 2.5:3, 2.5:4, tweede lid, 2.5:4a, vijfde en zesde lid, 2.5:5, derde lid, 2.5:6, eerste tot en met vierde lid, 2.5:7, zesde lid, 2.5:8, vijfde en zesde lid, 2.6:1, derde lid, 2.7:1 en 2.7:4, eerste en derde lid, alsmede het bepaalde krachtens de artikelen 2.4:1, zesde lid, 2.4:2, tweede lid, 2.4:3, derde lid, 2.4:12, onderdelen e, f en g, of 2.4:13, eerste lid, levert een overtreding op.

2. Behoudens de artikelen 2.4:4 en 2.4:13, tweede tot en met vierde lid, wordt, indien de bestuurder werknemer is, ingeval van het niet naleven van een tot de bestuurder gerichte bepaling de werkgever aangemerkt als degene die die bepaling niet heeft nageleefd.

3. Het tweede lid is niet van toepassing indien de werkgever aantoont dat door hem de nodige bevelen zijn gegeven, de nodige maatregelen zijn genomen, de nodige middelen zijn verschaft en het redelijkerwijs te vorderen toezicht is gehouden om de naleving van de bepaling te verzekeren.

Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad

Artikel 10

[…]

5. a) Een vervoersonderneming die gebruikmaakt van voertuigen die zijn uitgerust met een controleapparaat dat in overeenstemming is met bijlage I B van Verordening (EEG) nr. 3821/85 en die onder het toepassingsgebied en de bepalingen van deze verordening vallen:

i)    zorgt ervoor dat alle relevante gegevens zo vaak als is voorgeschreven door de lidstaat, van de voertuigunit en de bestuurderskaart worden overgebracht. Tevens brengt de vervoersonderneming de relevante gegevens frequenter over om ervoor te zorgen dat alle door of voor die onderneming verrichte activiteiten worden overgebracht;

ii)    zorgt ervoor dat alle gegevens die van de voertuigunit en de bestuurderskaart worden overgebracht gedurende ten minste twaalf maanden vanaf de registratie ervan worden bewaard en op verzoek van de met controle belaste ambtenaar in de vestigingen van de onderneming rechtstreeks of op afstand toegankelijk zijn;

[…]

Beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenwet Arbeidstijdenbesluit vervoer (wegvervoer) 2016

Artikel 4

Bij een bedrijfsinspectie bedraagt het maximaal in het boeterapport op te nemen aantal personen ter zake waarvan een of meer overtredingen is vastgesteld voor een werkgever met:

a. minder dan 25 werknemers: 3,

b. 25 of meer, maar minder dan 50 werknemers: 6,

[…]

Artikel 5

1. De boete die maximaal per boetebeschikking kan worden opgelegd bij een eerste bedrijfsinspectie voor een bedrijf met 100 of meer werknemers, bedraagt ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

2. Voor de werkgever die een van het eerste lid afwijkend aantal werknemers in dienst heeft, worden de volgende uitgangspunten gehanteerd voor de maximaal op te leggen boete bij een eerste bedrijfsinspectie:

a. 0,25 maal het bedrag genoemd in het eerste lid bij minder dan 25 werknemers;

b. 0,50 maal het bedrag genoemd in het eerste lid bij 25 of meer, maar minder dan 50 werknemers;

c. 0,75 maal het bedrag genoemd in het eerste lid bij 50 of meer maar minder dan 100 werknemers.

Artikel 8

De Beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit vervoer (wegvervoer), zoals die luidde voor de vaststelling van deze nieuwe beleidsregel, blijft van toepassing op overtredingen die voor de inwerkingtreding van deze nieuwe beleidsregel begaan zijn.

Bijlage 1