Uitspraak 201808905/1/A1


Volledige tekst

201808905/1/A1.
Datum uitspraak: 31 juli 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1.    [appellant sub 1], wonend te Roermond,

2.    [appellant sub 2], wonend te Roermond,

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 2 oktober 2018 in zaak nrs. 17/1795, 17/1796, 17/1777, 17/1778, 17/1779, 17/1780, 17/1783, 17/1785, 17/1797 en 17/1798 in het geding tussen onder meer:

[appellant sub 1],

[appellant sub 2]

en

het college van burgemeester en wethouders van Roermond.

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 14 oktober 2016 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunningen verleend voor het gebruik van de percelen [locatie 1] en [locatie 2] te Roermond voor een indoor trampolinehal onderscheidenlijk een indoor soccerhal.

Bij afzonderlijke besluiten van 9 mei 2017 heeft het college het door onder meer [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen de besluiten van 14 oktober 2016 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de besluiten van 14 oktober 2016 na aanvulling van de motivering en onder vervanging van een situatietekening en onder toevoeging van voorschriften in stand gelaten.

Bij uitspraak van 2 oktober 2018 heeft de rechtbank de door onder meer [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen de besluiten van 9 mei 2017 ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] afzonderlijk hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juni 2019, waar [appellant sub 1] en [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. H.P.J.G. Berkers, rechtsbijstandverlener te 's-Hertogenbosch, en het college, vertegenwoordigd door mr. C. Tielen, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    De verleende omgevingsvergunningen voorzien in de realisering van een indoor trampolinehal met een oppervlakte van ongeveer 1.687 m² op het perceel [locatie 1] in Roermond en een indoor soccerhal met een oppervlakte van ongeveer 1.719 m² op het perceel [locatie 2] in Roermond. De hallen zullen van maandag tot en met zondag geopend zijn waarbij de sluitingstijden tussen 19:00 uur en 23:00 uur zullen liggen. [vergunninghouder] verwacht dat zowel de trampolinehal als de soccerhal jaarlijks ongeveer 30.000 bezoekers zullen trekken.

[appellant sub 1] woont op het perceel [locatie 3] in Roermond, [appellant sub 2] woont op het perceel [locatie 4] in Roermond. Zij vrezen dat de komst van de trampolinehal en de soccerhal zal leiden tot een verslechtering van hun woon- en leefklimaat.

In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het college bevoegd was om de omgevingsvergunningen te verlenen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), gelezen in verbinding met artikel 4, aanhef en onder 9, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor). Volgens de rechtbank heeft het college in redelijkheid gebruik kunnen maken van deze bevoegdheid. Zij heeft de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] daarom ongegrond verklaard.

Beoordeling van de hoger beroepen

2.    [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de trampolinehal en de soccerhal geen stedelijk ontwikkelingsproject zijn als bedoeld in categorie D 11.2, kolom 1, van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit mer), waardoor de in artikel 5, zesde lid, van bijlage II van het Bor opgenomen uitzondering geldt. Om die reden had volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] de uitgebreide voorbereidingsprocedure als bedoeld in paragraaf 3.3 van de Wabo moeten worden toegepast.

2.1.    Artikel 4, aanhef en onder 9, van bijlage II van het Bor luidt:

"Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, […]."

Artikel 5, zesde lid, luidt:

"Artikel 4, onderdelen 9 en 11, is niet van toepassing op een activiteit als bedoeld in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage."

Categorie 11.2 van Onderdeel D, behorend bij het Besluit mer luidt:

"Activiteit: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen."

2.2.    In haar uitspraak van 18 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2414) heeft de Afdeling overwogen dat het antwoord op de vraag of sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit mer, afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Uit deze uitspraak volgt eveneens dat het antwoord op de vraag of een activiteit kan worden aangemerkt als een activiteit als bedoeld in kolom I van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit mer, niet afhankelijk is van het antwoord op de vraag of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

2.3.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo omgevingsvergunningen heeft kunnen verlenen, omdat de wijziging van het gebruik gelet op de aard en omvang niet kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Hoewel door de vestiging van de trampolinehal en de soccerhal het gebruik van de percelen wijzigt, betekent dat niet dat deze wijziging van het gebruik aangemerkt dient te worden als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom I van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit mer. De rechtbank heeft terecht van belang geacht dat de trampolinehal en de soccerhal worden gerealiseerd in bestaande bebouwing waardoor de functiewijziging niet gepaard gaat met een uitbreiding van bebouwing op de beide percelen en dat de uitbreiding van de parkeerplaatsen plaatsvindt op gronden waar ingevolge het bestemmingsplan reeds parkeerterreinen ten behoeve van volumineuze detailhandel in de branche 'wonen' zijn toegestaan. Verder heeft de rechtbank terecht overwogen dat het beoogde gebruik als trampolinehal en soccerhal in planologisch opzicht niet zodanig verschilt van het volgens het bestemmingsplan toegestane gebruik van de percelen voor detailhandel, die ook door gebruikers werd bezocht zij het gedurende andere openingstijden, dat om die reden sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de hiervoor bedoelde zin. Een stedelijk ontwikkelingsproject is hier niet aan de orde.

De betogen falen.

3.    [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de horecafuncties in de trampolinehal en de soccerhal niet van ondergeschikte aard zijn.

3.1.    Aan de besluiten van 14 oktober 2016, die bij de besluiten van 9 mei 2017 in stand zijn gelaten, zijn de voorwaarden verbonden dat ten behoeve van de trampolinehal en de soccerhal in het pand slechts "een horecafunctie ondergeschikt aan deze hoofdfunctie mag worden geëxploiteerd. Dit betekent dat:

- de horecafunctie ondersteunend en complementair moet zijn aan de hoofdfunctie en er sprake moet zijn van een duidelijk waarneembare ondergeschiktheid van de horecafunctie qua uitstraling en vloeroppervlak;

- de horecafunctie niet zelfstandig mag worden uitgeoefend of toegankelijk mag zijn;

- de horecafunctie niet geopend mag zijn buiten de openingstijden van de hoofdfunctie. "

3.2.    Anders dan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de horecafuncties in de trampolinehal en de soccerhal niet van ondergeschikte aard zijn. De rechtbank heeft daarbij terecht van belang geacht dat uit de inrichtingstekeningen blijkt dat de horecaruimten alleen kunnen worden bereikt via de entreehal en derhalve niet zelfstandig bereikbaar zijn. Daarbij komt dat in de aan de omgevingsvergunningen verbonden voorschriften is opgenomen dat de horecavoorzieningen niet geopend mogen zijn buiten de openingstijden van de trampolinehal en de soccerhal. Gelet hierop en nu tussen partijen niet in geschil is dat de oppervlakte van de horecafuncties kleiner is dan de oppervlakte van de trampolinefunctie dan wel de soccerfunctie, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de horecafuncties niet van ondergeschikte aard zijn. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.

De betogen falen.

4.    [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben voor het overige volstaan met een herhaling van de in beroep aangevoerde gronden, waarop de rechtbank in de aangevallen uitspraak is ingegaan. In hun hogerberoepschriften hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2], behoudens hetgeen hierboven is besproken, niet uiteengezet, dat en waarom de desbetreffende overwegingen van de rechtbank onjuist dan wel onvolledig zijn. Het aangevoerde kan daarom niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden.

Conclusie

5.    De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, voorzitter, en mr. H. Bolt en mr. A. ten Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Duifhuizen, griffier.

w.g. Kramer
voorzitter

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2019

724.