Uitspraak 201904176/1/V3


Volledige tekst

201904176/1/V3.
Datum uitspraak: 26 juli 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 mei 2019 in zaak nr. NL19.9233 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 18 april 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.

Bij mondelinge uitspraak van 27 mei 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven. Verder heeft de rechtbank de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling tot een bedrag van € 256,00.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.M.G.M. Raafs, advocaat te Maastricht, hoger beroep ingesteld.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.    Wat de vreemdeling in zijn eerste en derde grief heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000).

2.    In zijn tweede grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van de wegingsfactor 0,5 (licht) bij het berekenen van de omvang van de vergoeding van de proceskosten in beroep.

3.    De vreemdeling heeft op 19 april 2019 beroep ingesteld tegen het besluit van 18 april 2019. De vreemdeling en zijn gemachtigde zijn niet ter zitting verschenen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en aanleiding gezien uit te gaan van de wegingsfactor 0,5 (licht) bij het berekenen van de omvang van de vergoeding van de proceskosten met betrekking tot het ingediende beroepschrift.

4.    De vreemdeling klaagt terecht dat de rechtbank een onjuiste wegingsfactor heeft toegepast. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 17 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:97) behoort de behandeling van een zaak in de bezwaar- en beroepsprocedure in beginsel tot de categorie "gemiddeld" (wegingsfactor 1,0), tenzij er duidelijke redenen zijn hiervan af te wijken. De rechtbank heeft ten onrechte in de omstandigheid dat de vreemdeling geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om tegen de inhoud van het besluit op te komen, zodanige redenen gezien. De rechtbank had dan ook de wegingsfactor 1,0 (gemiddeld) moeten toepassen en de staatssecretaris tot een proceskostenvergoeding van € 512,00 moeten veroordelen.

De grief slaagt.

5.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd voor zover de rechtbank de staatssecretaris heeft veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling. De uitspraak van de rechtbank wordt voor het overige bevestigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de staatssecretaris op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten veroordelen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 mei 2019 in zaak nr. NL19.9233, voor zover de rechtbank de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling tot een bedrag van € 256,00 (zegge: tweehonderdzesenvijftig euro);

III.    bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige;

IV.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier.

w.g. Wissels    w.g. Bechinka
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2019

371-888.