Uitspraak 201905185/2/V1


Volledige tekst

201905185/2/V1.
Datum uitspraak: 22 juli 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb, hangende het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

verzoeker,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 11 juni 2019 in zaak nr. 18/9052 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 16 augustus 2018 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd ingetrokken, hem opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd.

Bij besluit van 2 november 2018 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar, voor zover gericht tegen de intrekking, niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 11 juni 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en de besluiten van 16 augustus 2018 en 2 november 2018 vernietigd (lees: het besluit van 2 november 2018 vernietigd, het besluit van 16 augustus 2018 herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit).

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Voorts heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Overwegingen

1.    Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de staatssecretaris in afwachting van de uitspraak op zijn hoger beroep geen nieuw besluit hoeft te nemen.

2.    Het besluit van 16 augustus 2018 is geen op aanvraag van de vreemdeling genomen besluit. De herroeping van dat besluit door de rechtbank brengt daarom niet met zich dat op de staatssecretaris de verplichting rust om een nieuw besluit te nemen. Daarom ontbreekt in zoverre een spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.

3.    Omdat de staatssecretaris enig ander spoedeisend belang niet heeft gesteld, wordt het verzoek afgewezen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    wijst het verzoek af;

II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.

w.g. De Moor-van Vugt    w.g. Schuurman
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2019

282.